Dataset Viewer (First 5GB)
Auto-converted to Parquet
id
string
text
string
score
float64
text_len
int64
<urn:uuid:5f34f88d-21cc-4948-8bc4-a72b424e4a6b>
Inhoudsopgave Activering Netwerk Support Tekst: John Sijnke, 2011 1. Inleiding ANS staat voor Activering Netwerk Support, met andere woorden: begeleiders die kinderen/jongeren met een verstandelijke beperking en hun ouders/gezin actief ondersteunen bij het opbouwen van een eigen netwerk (vrienden, kennissen). Dat vraagt het een en ander van die begeleiders. Daarom worden zij daar specifiek in geschoold. Dit boekje bevat achtergrondteksten bij de verschillende trainingsmodulen. De teksten worden gebruikt tijdens de modulen en dienen tevens als naslagwerk. Waarom geschreven vanuit de positie van kinderen en ouders? Daarnaast is het een hulpmiddel om de opgedane inzichten te delen met ouders en familieleden, met mensen die deel (gaan) uitmaken van het netwerk van de kinderen/jongeren of met de kinderen/jongeren zelf. Voorafgaand aan de achtergrondteksten tref je in dit boekje ook de nodige informatie aan zoals uitgangspunten en definities. 2. Uitgangspunten * Iedere cliënt heeft een eigen sociaal netwerk, buiten het professionele ondersteuningssysteem * Het natuurlijk netwerk van de cliënt (verwanten) vormt de kern van dat sociale netwerk * Vrienden en kennissen maken deel uit van het sociale netwerk van de cliënt, passend bij de individuele behoeften en mogelijkheden van de cliënt * Het professionele ondersteuningssysteem werkt nauw samen met het sociale netwerk van de cliënt * Het sociale netwerk draagt actief bij aan de ondersteuning van de cliënt, het professionele ondersteuningssysteem stimuleert en ondersteunt daarbij * Het sociale netwerk ondersteunt de cliënt zo veel als mogelijk op alle levensgebieden; professionele ondersteuning is daar een aanvulling op en neemt alleen de gebieden over waarvoor professionele deskundigheid noodzakelijk is * De verantwoordelijkheid voor opbouw, uitbreiding en continuering van het sociale netwerk van de cliënt ligt bij het natuurlijke netwerk van de cliënt, het professionele ondersteuningssysteem ondersteunt daarbij * Indien het natuurlijke netwerk van de cliënt geen actieve bijdragen kan leveren, draagt het professionele ondersteuningssysteem zorg voor opbouw van een sociaal netwerk en draagt de verantwoordelijkheid voor uitbreiding en continuering over aan dat sociale netwerk; overname van deze verantwoordelijkheid door het professionele ondersteuningssysteem heeft altijd een tijdelijk karakter * Deze uitgangspunten/doelen geven sturing aan de inhoud van ondersteuningsplan, jaarplan, functie- en competentieprofielen en contractafspraken met cliënten en hun wettelijk vertegenwoordigers. 3. Definities * Cliënt: de jongere met een verstandelijke beperking * Klant: de jongere met een verstandelijke beperking en zijn/haar wettelijk vertegenwoordigers * Natuurlijk netwerk: verwanten (ouders, broers en zussen, overige familieleden) * Sociaal netwerk: vrienden, kennissen (de zorg professionals vallen hier niet onder) * Ans: staat symbool voor degenen die het kind helpen zijn sociale netwerk op te bouwen en het sociale netwerk ondersteunen (de zorgprofessionals) 4. Visie 4.1. Het belang van netwerken Dat mensen contacten onderhouden buiten hun directe familiekring is vanzelfsprekend. Er zijn allerlei sociale verbanden: school, werk, vrienden, de buurt, verenigingen. Voor veel mensen die ondersteuning nodig hebben is het echter niet zo vanzelfsprekend dat zij over een eigen sociaal netwerk beschikken. Zeker niet voor mensen die zijn aangewezen op speciale woon- of werk voorzieningen. Want hoe kom je aan contacten wanneer je niet of nauwelijks deel uitmaakt van sociale verbanden? 4.2. Betaalde aandacht Hoewel er de laatste jaren veel veranderd is in zorg- en dienstverlening, zijn er nog steeds mensen die nauwelijks (of soms helemaal geen) familiecontacten of vriendschappelijke relaties hebben en die alleen met mensen omgaan die er voor betaald worden om hen te ondersteunen. Hoe goed die mensen hun werk ook doen, ze blijven passanten. Zodra de beroepsmatige relatie eindigt, houden vrijwel altijd ook de contacten op met de personen aan wie ondersteuning is geboden. Niets ten nadele van die ondersteuners, want voor hen is het nu eenmaal onmogelijk om met iedereen waar zij beroepsmatig ooit mee te maken hebben gehad, contact te blijven houden. Ondersteuners kunnen echter wel een actieve rol spelen bij het opbouwen en onderhouden van sociale contacten. Het hebben van een sociaal netwerk speelt tenslotte een grote rol als het om kwaliteit van bestaan gaat. Deelname aan de samenleving, een belangrijk kenmerk van een volwaardig bestaan, hangt sterk samen met het hebben van dat sociale netwerk. Een dubbele samenhang, want door deel te nemen aan de samenleving is er ook de kans actief te werken aan het opbouwen van een sociaal netwerk. Omgekeerd stelt het hebben van een sociaal netwerk mensen in staat om actief deel te nemen aan de samenleving. En dat laatste geldt vooral voor mensen die afhankelijk zijn van de ondersteuning van anderen. Zeker wanneer zij wonen en werken in een intramurale voorziening verloopt het contact met de samenleving vrijwel altijd via familie en ondersteuners. Die positie onderstreept het belang van ondersteuning bij het bevorderen van sociale netwerken en deelname aan de samenleving. 4.3. Herbezinning Dit alles noopt zorgaanbieders tot herbezinning, op alle niveaus: micro (hoe en wat ondersteunen we?), meso (hoe stimuleren en faciliteren we?) en macro (waar zijn we met name op gericht en hoe definiëren wij onze positie t.o.v. cliënt en samenleving?). Met andere woorden: zijn al onze activiteiten in voldoende mate gericht op het bevorderen van de kwaliteit van bestaan in het algemeen en de positie in de samenleving van de mensen die wij ondersteunen in het bijzonder? Competenties van directe ondersteuners komen hiermee in een ander daglicht te staan. Ook cliënten en hun omgeving zullen anders moeten gaan kijken naar hun relatie met het zorgsysteem: een actieve bijdrage (blijven) leveren en meer samenwerken; niet alleen met het zorgsysteem, maar ook met anderen in het netwerk van de cliënt. Daarnaast vraagt het netwerk van de organisatie zelf eveneens om aandacht. Contacten met gemeente en provincie worden, in het kader van de WMO (Wet Maatschappelijk Ondersteuning), vanzelfsprekender en noodzakelijker. Evenals contacten met organisaties die een rol kunnen vervullen bij het ontwikkelen (en in standhouden) van netwerken van cliënten. 4.4. Kinderen Wanneer bij mensen met een verstandelijke beperking in hun kindertijd gericht aandacht besteed wordt aan het opbouwen, betrekken en verder ontwikkelen van een sociaal netwerk, dan is de kans groot dat zij daar de rest van hun leven profijt van hebben. Dat vraagt om blijvende inspanningen van zorgverleners, zodat een duurzame relatie ontstaat tussen de persoon met een beperking en het (zich verder ontwikkelende) sociale netwerk. Daarbij is het van belang aan te sluiten op logische momenten in de ontwikkeling, momenten waarop een belangrijke basis wordt gelegd voor het aangaan (en behouden) van relaties. En effectief gebruik te maken van alle maatschappelijke mogelijkheden die voor het kind beschikbaar zijn. Zeker bij kinderen die in een intramurale setting verblijven vraagt dat om heel specifieke aandacht, wellicht zelfs om een heel andere manier van werken dan gebruikelijk is in veel intramurale organisaties ('meer naar buiten gericht' in plaats van 'naar binnen gericht'). Maar ook bij ondersteuning in de thuissituatie vraagt deze manier van kijken om ander gedrag van ondersteuners. Zo is het bekend dat veel ouders met een kind met een verstandelijke beperking hun eigen netwerk enigszins verwaarlozen, omdat hun aandacht primair naar het kind met een beperking uitgaat. Mensen in hun omgeving krijgen daardoor minder aandacht, waardoor verwijdering ontstaat. Soms weten die anderen niet goed om te gaan met deze situatie (het kind met een beperking & het gezin dat sterk op dat kind is gericht) waardoor de afstand groter wordt. Dit kan leiden tot een vrij schraal sociaal milieu, met nadelige gevolgen voor zowel het gezin als het kind. Het netwerk van het kind wordt dan gereduceerd tot het eigen gezin, dat bij intramurale opname vaak ook op een grotere afstand komt te staan. 4.5. Contactinitiatieven Uit onderzoek is vast komen te staan dat kinderen met een verstandelijke beperking minder initiatiefrijk zijn in het leggen van contacten met andere kinderen. In een groep met andere kinderen met een beperking lopen onderlinge contacten vaak via begeleiders. Kinderen met een verstandelijke beperking spelen binnen een groep vaak alleen, ook als deze groep gemengd is, dus zowel uit kinderen met als zonder een beperking bestaat. Contactinitiatieven komen dan vrijwel altijd van de kinderen zonder beperking. Op langere termijn blijken de kinderen zonder beperking in zo'n groep vrijwel altijd contact met andere kinderen zonder beperking te verkiezen boven contact met kinderen met een beperking. Ook buiten de groep (bijvoorbeeld een schoolklas) is dit zichtbaar: zonder interventie van volwassenen ontstaan er zelden langdurige relaties tussen kinderen met een verstandelijke beperking en andere kinderen (met of zonder beperking). Daarmee werken kinderen met een beperking dus niet actief aan de opbouw van een eigen sociaal netwerk. Ook voor hen blijkt zo'n netwerk wel degelijk van belang. Het stelt hen in staat deel te nemen aan sociale activiteiten. Het netwerk is daarmee een belangrijk element bij het opdoen van (sociale) ervaringen en een voertuig voor deelname aan de samenleving. Net zoals bij kinderen zonder beperking is het hebben van contacten buiten het eigen gezin in bepaalde fasen van de ontwikkeling essentieel. Iemand die je steunt, die je begrijpt, aan wie je iets kwijt kunt, met wie je iets kunt delen en die iets met jou deelt. Allemaal aspecten die samenhangen met het opdoen van 'relationele ervaring' buiten het natuurlijke sociale milieu (ouders/gezin). Aspecten die van grote invloed zijn op de verdere ontwikkeling van het kind. Kinderen met een verstandelijke beperking doen, vanwege hun beperking, uit zichzelf doorgaans minder ervaringen op dit vlak op, dan andere kinderen. Zij hebben gerichte ondersteuning nodig om die ervaringen wel op te doen om zo in staat te zijn zich ook sociaal te ontwikkelen, de basis te leggen voor duurzame contacten en daarmee dus te werken aan een eigen netwerk. 4.6. Twee soorten netwerken Bij de ondersteuning van kinderen met een verstandelijke beperking is aandacht voor twee soorten netwerken van belang: * Natuurlijk netwerk (gezin, familie) * Sociaal netwerk (eigen vrienden, kennissen) In professionele ondersteuning moet aandacht bestaan voor beide netwerken. Het natuurlijke netwerk wordt door traditionele zorgorganisaties vaak enigszins op afstand gezet: de ouders zijn dan niet de meest voor de hand liggende samenwerkingspartners van de dagelijkse ondersteuners. En soms kiezen ouders er zelf voor om afstand te nemen: ze dragen de zorg aan de ander over en beperken daarmee hun rol. Uit het voorgaande bleek al dat een eigen netwerk niet vanzelf ontstaat. In het belang van (de ontwikkeling van) het kind kan de instelling een duidelijke stelling innemen met betrekking tot beide netwerken. Kort gezegd: 'Als u gebruik wilt maken van onze ondersteuning, wil dat zeggen dat wij met u gaan samenwerken en dat u actief betrokken blijft, als onze belangrijkste samenwerkingspartner. Wij ondersteunen u bij het opbouwen van een eigen sociaal netwerk voor uw kind. Het onderhouden van dat netwerk hoort daar bij. Ook daarbij zullen wij u ondersteunen.' 4.7. Kwaliteit van bestaan De zogeheten domeinen van Kwaliteit van bestaan helpen om de ondersteuningsvisie om te zetten in dagelijks handelen. Een deel daarvan (Participatie, met name de punten 'interpersoonlijke relaties ' en ' deelname aan de samenleving' ) gaat heel specifiek over het hebben van een sociaal netwerk. De hierna gebruikte omschrijving van de domeinen van kwaliteit van bestaan is een bewerking van het 'Kwaliteitskader Gehandicaptenzorg: Visiedocument' van de VGN, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland. De VGN baseerde zich op de oorspronkelijke omschrijving van de Amerikaan Robert Shalock. Van hem is ook de hier gebruikte 3-deling (Welbevinden, Ontplooiing, Participatie) afkomstig. Welbevinden * Lichamelijk welbevinden: Een belangrijke basis om je goed te voelen. De geboden lichamelijke verzorging voldoet dan ook aan de hoogste kwaliteitsnormen. * Psychisch welbevinden: Je vrij en veilig voelen, met respect behandeld worden en je leven kunnen leiden op de manier zoals jij dat wilt. De ondersteuning is er primair op gericht dat cliënten zoveel als mogelijk zelf de regie (leren) voeren over hun eigen bestaan (in het geval van jonge en/of zeer ernstig beperkte kinderen ligt die regie voornamelijk bij het natuurlijke netwerk, de ouders/de familie). * Materieel welbevinden: Financiële zekerheid, bezittingen en het hebben van onderdak. Privacy en zelfbeslissingsrecht zijn daarbij de belangrijkste thema's. Bij jonge kinderen is dat een zich ontwikkelend gebied en een belangrijk aandachtspunt binnen de opvoeding. Ontplooiing * Persoonlijke ontwikkeling: Het recht om je vaardigheden te kunnen ontwikkelen (onder meer recht op onderwijs) is een belangrijk basisrecht in onze samenleving. De kans krijgen om je als mens te ontwikkelen, op jouw manier, in jouw tempo, is van groot belang voor het ontwikkelen van gevoel van eigenwaarde. Dit is zichtbaar in de dagelijkse ondersteuning van kinderen/jongeren. * Zelfbepaling: Zelf kunnen beslissen over zaken die jouw dagelijks leven betreffen, zelf keuzes kunnen maken die door je omgeving gerespecteerd worden. Bevorderen van autonomie, persoonlijke controle en leven volgens eigen waarden zijn dan ook essentiële uitgangspunten in de ondersteuning/opvoeding van de cliënten en daarmee ook belangrijke thema's in de communicatie/ samenwerking met het netwerk van de cliënt. Participatie * Interpersoonlijke relaties: Medewerkers spannen zich in om het netwerk van kinderen/jeugdigen in stand te houden en daar waar gewenst uit te breiden. Als cliënten niet over een eigen netwerk beschikken, ondersteunen zij hen bij opbouw en onderhoud daarvan. Hier wordt nadrukkelijk bedoeld: een netwerk buiten de zorg, dus familie (natuurlijk netwerk) maar ook vrienden en kennissen, mensen die met hen omgaan zonder een professionele relatie met ze te hebben (sociaal netwerk). * Deelname aan de samenleving: Hangt samen met het hebben van contacten en een netwerk. Het gaat er om dat mensen met een beperking ervaren dat ze er bij horen, dat ze deel uitmaken van de samenleving. De organisatie stelt alles in het werk om hen optimaal maatschappelijk te laten participeren. * Belangen: De rechten die je als burger toekomen ook daadwerkelijk ervaren. Wanneer je gebruikt maakt van een zorgvoorziening, ben en blijf je een volwaardig burger met dezelfde rechten als anderen. In de uitvoering en organisatie van de dagelijkse ondersteuning wordt dat zichtbaar. Inclusie In de dienstverlening aan mensen met een verstandelijke beperking wordt regelmatig de term 'inclusie' gebruikt. Die term heeft alles te maken met de hierboven beschreven alinea: 'Participatie.' Inclusie wil zeggen: * Opgenomen zijn in de samenleving, als volwaardig burger. In een inclusieve samenleving wordt niemand achtergesteld of uitgesloten, heeft iedereen gelijke rechten en plichten. De hierna volgende citaten van Stichting Perspectief en van Martin Schuurman en Anna van der Zwan zijn afkomstig uit het boek 'Inclusie, zeggenschap, support: op weg naar een samenleving waarin iedereen welkom is.' Stichting perspectief: Mensen hebben waardevolle persoonlijke en sociale netwerken in de samenleving. Zij maken gebruik van voorzieningen die voor iedereen bedoeld zijn. Zij wonen in de samenleving met mensen met wie zij zich verbonden voelen. Kinderen en jongeren volgen breed toegankelijk regulier onderwijs dat bijdraagt aan hun Activering Netwerk Support ontplooiing. Ieder schoolt zich op terreinen waar zijn interesse en ambities liggen. Mensen hebben gerespecteerde werkzaamheden en bezigheden in de samenleving en voelen zich gewaardeerde medewerkers. Zij nemen deel en dragen bij aan het sociale, culturele, religieuze en recreatieve leven in de samenleving. Zij maken gebruik van welzijn- en gezondheidsvoorzieningen in de plaatselijke gemeenschap. Mensen hebben dezelfde rechten, kansen en verantwoordelijkheden als iedere burger. Martin Schuurman en Anna van der Zwan: Ook mensen met een verstandelijke beperking moeten serieus genomen worden als volwaardig burger en kunnen leren op een gewone school, kunnen wonen in een huis in een gewone straat, werken in een gewoon bedrijf. Precies zoals alle mensen dat willen. Dat betekent een leven vol kwaliteit, een goed leven zoals iedereen dat voor zichzelf wil. Een inclusief leven betekent dat je waardevolle contacten hebt in de samenleving, contacten met mensen die om je geven, zoals familie en vrienden, contact met mensen met dezelfde interesses, met mensen met wie je woont, werkt, leert, je ontwikkelt, leuke dingen mee onderneemt. Waardevol in de zin dat mensen zich in 'gewaardeerde sociale rollen' tot elkaar verhouden. De meeste mensen met een beperking hebben nu vaak weinig sociale rollen. 4.8. Ontwikkeling en sociale contacten Actieve deelname aan de samenleving en het (kunnen) vervullen van sociale rollen heeft sterk te maken met de aanwezigheid van een sociaal netwerk. In elke levensfase liggen kansen voor het aangaan van contacten en het bouwen aan je sociale netwerk. Het blijkt dat wanneer je mensen met een beperking benaderd op basis van hun werkelijke leeftijd en aansluit bij de sociale omstandigheden die bij die leeftijdsfase horen, er andere perspectieven ontstaan dan wanneer we ons volledig richten op de verstandelijke leeftijd. Zo normaal als mogelijk Veel zorgorganisaties hebben in hun visie staan dat de zorg en ondersteuning die zij bieden moet leiden tot een zo normaal als mogelijk bestaan voor hun cliënten, bijzonder daar waar noodzakelijk. Het lijkt er op dat die noodzaak zeer groot is, want voor veel mensen met een verstandelijke beperking – zeker daar waar sprake is van intramurale dienstverlening – geldt dat hun dagelijks bestaan in allerlei opzichten afwijkt van dat van andere mensen. Voor een deel hangt dat samen met de beperking die zij hebben, maar voor een deel ook met de manier waarop zorgorganisaties hun dienstverlening organiseren. Daarbij is de manier waarop zij kijken naar mensen met een verstandelijke beperking zeer bepalend. Het volgende citaat is afkomstig uit het door Wil Buntinx vertaalde en bewerkte boek 'Support Intensity Scale(SIS), Schaal Intensiteit van Ondersteuningsbehoeften'. 'Vroeger ging men er vaak vanuit dat mensen met een verstandelijke beperking mentaal als kind functioneerden. Dit had tot gevolg dat men activiteiten aanbood die aansloten bij de veronderstelde mentale leeftijd. Uitgangspunt was hen te beschermen tegen de onaangename kanten van het leven. Verstandelijk beperkte volwassenen werden dan ook niet gestimuleerd zich te ontwikkelen en risico's te nemen. Het gevolg was niet zelden een over-beschermende of zelfs infantiliserende benadering met weinig dynamiek en perspectief in het leven. Het principe 'passend bij de kalenderleeftijd' gaat er vanuit dat mensen, ongeacht hun verstandelijke mogelijkheden en beperkingen, de kans moeten krijgen om ervaringen op te doen en aan activiteiten deel te nemen die bij hun kalenderleeftijd passen.' Volgens Buntinx, een Nederlandse onderzoeker die zich al jaren bezighoudt met het thema kwaliteit van bestaan, verschilt levenservaring, houding en gedrag van mensen met een beperking sterk van dat van kinderen. Ervaring wijst uit dat omgang met mensen van de eigen leeftijd stigmatisering vermindert en leidt tot meer waardigheid en respect. Tevens is volgens hem gebleken dat mensen met een verstandelijke beperking in staat zijn om met succes rollen in de maatschappij te vervullen, mits zij daarbij voldoende ondersteund worden. De stelling van Buntinx is dan ook: 'Een op de werkelijke leeftijd gebaseerde benadering leidt tot het ontwikkelen en het geven van ondersteuning binnen settings en rollen die bij de kalenderleeftijd van de persoon passen.' In de ondersteuning van kinderen met een verstandelijke beperking zou dus niet vooral de verstandelijke leeftijd leidend moeten zijn, maar de werkelijke leeftijd. Ontwikkeling In de hierna volgende schema's is per levensfase weergegeven wat essentieel is in die fase. Elke leeftijdsfase heeft zijn eigen specifieke kenmerken. Bij 'Inclusie' staat steeds vermeld wat in die levensfase essentieel is, in relatie tot 'erbij horen, mens onder de mensen zijn, deel uitmaken van de samenleving'. Vervolgens wat de belangrijkste relaties zijn, in welke omgeving het kind zich bevindt (en waar dus de kansen voor het opbouwen van een eigen sociaal netwerk liggen), welke voorzieningen bij die leeftijdsfase horen (ook weer: kansen voor opbouw van sociaal netwerk) en tenslotte welke ondersteuningsvragen een kind in die leeftijdsfase heeft. Activering Netwerk Support Wees je er als ondersteuner van bewust welke behoeften passen bij welke levensfase (de werkelijke leeftijd) en waar met name (omgeving/voorzieningen) kansen liggen om kinderen op een natuurlijke wijze aan hun sociale netwerk te laten bouwen. Kinderen met beperkingen en hun familie hebben vaak extra ondersteuning nodig om die kansen ook daadwerkelijk te benutten. Kinderen van 0 tot 1 jaar Kinderen van 1 tot 3 jaar | Inclusie | Interactie | |---|---| | Relaties | Ouders, broertjes en zusjes, familie, andere kinderen | | Thema’s | Ontwikkeling van ‘ik’ (koppigheid); nabijheid is voorwaarde voor veiligheid; contact met anderen vanuit eigen perspectief; stabiliteit, continuïteit en voorspelbaarheid als voorwaarde voor veiligheidsbeleving | | Omgeving | Gezin, de buurt | | Voorziening | Peuterspeelzaal | | Vragen | Biedt mij grenzen en kaders; structureer mijn wereld; wees nabij; doe zoveel mogelijk samen met mij; ondersteun me bij het leggen van contacten | Kinderen van 3 tot 6 jaar Kinderen van 6 tot 12 jaar | Inclusie | Actievere rol vervullen | |---|---| | Relaties | Ouders/gezin, familie, vriendenkring, klasgenoten, buurt, clubgenoten | | Thema’s | Toenemend inzicht in eigen mogelijkheden; ondersteuning meer op afstand; verwerft inzicht in sociale omgang; behoefte aan erkenning en waardering; hulp nodig bij houden van overzicht | | Omgeving | Gezin, familie, buurt, school, vriendenkring, clubs | | Voorziening | School, clubs | | Vraag | Ondersteun me bij het leggen en onderhouden van contacten, coach me op het vlak van ‘sociale omgang’, ondersteun mij bij actieve deelname aan de samenleving | Kinderen van 12 jaar en ouder | Inclusie | Actieve rol vervullen, bijdrage leveren | |---|---| | Relaties | Vrienden (nemen een steeds grotere rol in), ouders (losmaken/loslaten), klasgenoten, clubgenoten, collega’s | | Thema’s | Inzicht in eigen (on)mogelijkheden; onafhankelijkheid; initiatief | | Omgeving | Vriendenkring, school, stage of werk: een steeds groter wordend gebied | | Voorziening | School, clubs | Ouder wordende kinderen zijn in toenemende mate naar buiten gericht, meer op de samenleving georiënteerd. Oriëntatie op toekomst en werk (via school/stage) speelt hier een rol bij. Zij maken zich – tot op zekere hoogte – los van hun oorspronkelijke milieu en de invloed van vrienden (geestverwanten met dezelfde interesses) wordt groter, hetgeen soms spanning meebrengt in de relatie met ouders. Niet zelden uit zich dit in verzet en moeite bij de ouders met loslaten, zeker wanneer het kind er blijk van geeft heel andere keuzes te willen maken dan de ouders zich hadden voorgesteld. En zeker ook wanneer voor de ouders vaststaat dat het kind de verantwoordelijkheden die bij die keuzes horen (nog) niet aan kan en de consequenties van het eigen handelen (nog) niet kan overzien. Thema's als regie over het eigen leven, zelf keuzes maken, respect (voor andere keuzes, andere levensstijl, e.d.), veiligheid en ontwikkeling (het benutten van alle mogelijkheden versus het laten lopen van kansen) - allemaal thema's die samenhangen met kwaliteit van bestaan en volwaardig burgerschap - komen in deze levensfase extra sterk naar voren en zijn vaak wezenlijke opvoeding/ondersteuningsdilemma's. Verstandelijke leeftijd Bovenstaande omschrijvingen zijn gebaseerd op de gewone ontwikkeling van kinderen. Voor kinderen met een beperking lopen de processen vaak anders. Enerzijds vanwege hun beperkingen, maar anderzijds ook door de omstandigheden waarin zij opgroeien. Ook professionele ondersteuners duiden ontwikkelingsprocessen vaak vanuit de beperking. Ondersteuning en activiteiten zijn dan vrijwel volledig gekoppeld aan de verstandelijke leeftijd en niet aan de werkelijke leeftijd. Daarmee wordt de belevingswereld van mensen met beperkingen verkleind en worden hen ervaringen onthouden die andere mensen wel hebben en die hen helpen zich optimaal te ontplooien. Professionele ondersteuners moeten zich uiteraard ook kunnen verplaatsen in de belevingswereld van mensen met een beperking. Dat vermogen moeten zij echter combineren met 'normaal kijken', de ander niet reduceren tot alleen zijn of haar verstandelijke beperking maar er ook rekening mee houden dat het iemand is met een bepaalde leeftijd, met ervaringen en belevingen die bij die kalanderleeftijd horen. Het motto is: 'Zo normaal als mogelijk, bijzonder daar waar noodzakelijk.' 5. Context 5.1. Samenwerken met ouders De band tussen kind en ouder is onverbrekelijk en van geheel andere aard dan de band tussen een kind (met een verstandelijke beperking) en zijn/haar begeleiders. Ouderschap stopt ook niet op het moment dat een kind uit huis gaat of op een andere manier ondersteuning krijgt van professionals. Ook als die band – door allerlei omstandigheden – verstoord is geraakt, blijft het voor beiden, ouders en kind, een essentiële band waar professionals zich in al hun handelen doorlopend bewust van moeten zijn. Het kind kan niet los worden gezien van deze context. Samenwerking is noodzaak De zorgorganisatie heeft, net als de ouders, het belang van het kind c.q. cliënt voor ogen. Dat maakt dat samenwerking met ouders noodzakelijk is. Op een andere manier dan in de traditionele zorg gebeurde: 'Laat de zorg voor uw kind maar volledig aan ons over, wij bepalen de koers van de ondersteuning en willen dat u enige afstand neemt.' Dit werd niet letterlijk zo gezegd, maar was wel de boodschap die uitgezonden werd. Ten gevolge van alle inhoudelijke ontwikkelingen in de zorg en mede door een meer kritische opstelling van (jonge) ouders, zijn de inzichten en de verhoudingen behoorlijk veranderd of op z'n minst aan het veranderen. De samenwerkingsrelatie wordt steeds meer gekenmerkt door de vraag: 'Wat doet u als ouder en wat wilt u dat wij bijdragen aan de ondersteuning van uw kind.' Ook de inhoudelijke achtergronden van de huidige zorgzwaarte bekostiging wijzen in die richting. De aanwezigheid van mantelzorg wordt bijvoorbeeld als een vanzelfsprekend aspect meegenomen in het toekennen van een zorgbudget. Het klantvolgende denken achter de huidige zorgzwaarte bekostiging benadrukt dat het geld dat iemand meeneemt om zorg in te kopen, niet het geld is van de zorgorganisatie maar geld (in het geval van een zorgzwaartepakket uitgedrukt in een hoeveelheid uren zorg) van de cliënt zelf. Keuzes die gemaakt moeten worden bij de inzet van die uren zijn dus niet meer keuzes die de organisatie zelfstandig kan maken, maar op z'n minst in samenspraak met de cliënt. En in een setting voor kind en jeugd worden die doorgaans vertegenwoordigd door hun ouders. Met andere woorden: 'Samenwerken met ouders is geen vrijblijvende zaak.' De driehoek kind – ouders – professionals Zodra een kind zorg nodig heeft ontstaat er als het ware een samenwerkingsdriehoek. Die driehoek moet in evenwicht zijn om tot een evenwichtig opvoedingsklimaat voor het kind te kunnen komen. Maar er liggen nogal wat valkuilen op de loer in die samenwerkingsdriehoek. Om te beginnen hebben de participanten in die driehoek verschillende verhoudingen met de anderen: Voor ouders is het een gedwongen verhouding: zij hebben er immers niet voor gekozen dat hun kind ondersteuning nodig heeft, de noodzaak daartoe komt voort uit de beperkingen van dat kind; voor ouders wil dat zeggen dat ze de zorg voor hun kind gedwongen moeten delen met anderen. Dat vraagt veel van hun vermogen tot loslaten. Uiteraard kunnen ouders en kind elkaar nooit volledig loslaten. Het gaat hier dan ook niet om emotioneel loslaten, maar om pedagogisch loslaten: het delen van zorg voor en opvoeding van je kind met anderen. En soms zelfs vrijwel volledig overdragen aan anderen. Voor professionals is het een gekozen verhouding, want zij hebben immers gekozen voor een rol in de zorg; dat doen zij – als het goed is – vanuit hun hart, vanuit een gevoel van betrokkenheid en vaak ook vanuit de behoefte iets voor anderen te willen betekenen. Hun dilemma in de samenwerkingsdriehoek heeft dan ook vaak te maken met het vinden van een evenwicht tussen persoonlijke betrokkenheid en professionele distantie. En tevens met het accepteren van de veranderende inzichten over de zorg in het algemeen en de positie van ouders in het bijzonder. Voor het kind is het ook een gedwongen verhouding. En een verhouding waarin niet zelden een loyaliteitsconflict ontstaat. Zeker wanneer professionals en ouders niet adequaat samenwerken of het op essentiële punten in opvoeding en zorg niet eens zijn kan bij het kind het gevoel ontstaan dat het moet kiezen, tussen ouders of professionals. Wanneer de verhoudingen in de driehoek niet in evenwicht zijn wordt het voor het kind een heel kwetsbare situatie. Driehoekskunde Kenmerken van de driehoek: * Gelijkzijdig: elke hoek heeft een gelijkwaardige inbreng (in de praktijk is dat echter lang niet altijd het geval) * Een top en een basis: de top is voor het kind, het draait om hem/haar. Ouders en begeleiders vormen de basis. De basis draagt de top. Als de basis solide is, kan de top zich ontplooien. Spanning aan de basis: de top is in problemen! * Is een van de hoeken te dominant, dan raakt de driehoek uit balans (en ontstaat er een ongelijkzijdige driehoek, die symbool staat voor scheve verhoudingen en een ongelijkwaardige relatie. De driehoek is ook een puzzel: de stukjes moeten passen, één geheel vormen. Dat vraagt puzzelen (samenwerken) in de driehoek. Ouders van kinderen met een verstandelijke beperking blijven, hun leven lang, een belangrijke rol vervullen, ook als hun kind allang de volwassen leeftijd heeft bereikt. Voor zorgorganisaties en begeleiders is dit een essentieel gegeven. Het opbouwen van een goede samenwerkingsrelatie met ouders is van zeer groot belang voor het kind met een verstandelijk beperking. Begeleiders zijn echter topgericht opgeleid. De nadruk in hun scholing ligt op cliëntgerichte onderwerpen. Specifieke scholing voor het omgaan met ouders wordt niet zelden ingegeven door problemen in de samenwerking. Omgaan met lastige ouders is in de loop der jaren vaak een scholingsthema geweest. Dat lijkt een beetje het paard achter de wagen spannen. Want samenwerken met ouders zou tot de basisthema's moeten behoren van scholing voor begeleiders van mensen met een verstandelijke beperking. Een kernkwaliteit van begeleiders is het vermogen zich te kunnen verplaatsen in de belevingswereld van degene die ze ondersteunen, om zo de ondersteuning optimaal op zijn of haar behoeften af te stemmen. Die kernkwaliteit moet ook worden ingezet bij het zich verplaatsen in ouders. Een ingewikkelde opdracht, want geen ouder is gelijk. De mate waarin ouders hebben leren omgaan met het feit dat zij een gehandicapt kind hebben is zeer uiteenlopend. Net zoals de mate van acceptatie dat zij de zorg voor dat kind vrijwel altijd zullen moeten delen met anderen. Net als het afstemmen op individuele personen met een beperking, is afstemmen op ouders dus maatwerk. Wanneer die afstemming niet adequaat gebeurt, brengt dat spanning met zich mee in de driehoek. Dilemma's Samenwerken in deze driehoek brengt een aantal dilemma's met zich mee, waarvan het kenmerk is dat er geen standaard antwoord/oplossing voor bestaat. Het zijn thema's waar begeleiders zich doorlopend van bewust moeten zijn en die vragen om zorgvuldig handelen. Rechtstreekse communicatie met ouders over deze thema's geniet de voorkeur, doch dat zal niet altijd mogelijk zijn, bijvoorbeeld wanneer de verhoudingen verstoord zijn of wanneer emoties de boventoon spelen. Collegiaal consult (bijvoorbeeld in de vorm van een intervisiebijeenkomst) en (multidisciplinair) bespreekbaar maken in overleg van deze thema's is van groot belang om te voorkomen dat begeleiders vastlopen in de communicatie met ouders, moeite krijgen om met deze ouders (of zelfs deze cliënt) om te gaan of zich (emotioneel) te belast gaan voelen. Sommige dilemma's hebben sterk te maken met kwetsbaarheid van een van de partners in de samenwerkingsdriehoek: * Ouderschap van een kwetsbaar kind maakt ook de ouders (emotioneel) kwetsbaar. Als begeleiders willen samenwerken in de driehoek is het belangrijk dat zij zich die kwetsbaarheid van ouders bewust zijn, ook dat deze kwetsbaarheid zich soms kan vermommen in een harde buitenkant. Op het moment dat loyaliteit een rol gaat spelen komen cliënten in een heel kwetsbare positie. Er bestaat een natuurlijke loyaliteit tussen ouder en kind, een onverbrekelijke loyaliteit (hoe goed of hoe slecht de relatie ook is tussen ouder en kind). Mensen met een verstandelijke beperking ervaren daarnaast ook loyaliteit naar hun begeleiders. Zij realiseren zich (vaak onbewust) dat zij hun begeleiders nodig hebben, dat zij in feite van hen afhankelijk zijn. Er ontstaat een loyaliteitsconflict wanneer het kind het gevoel heeft te moeten kiezen voor (de mening van) ouders of begeleiders. Dit ontstaat bijvoorbeeld heel duidelijk wanneer begeleiders streven naar een zo groot mogelijk autonomie voor het kind, waarin het leert zelf keuzes te maken, zelf in toenemende mate (als jong volwassene) de regie over het eigen leven te nemen. Daarbij kunnen keuzes van het kind, dat daarin gesteund wordt door begeleiders, haaks staan op de keuzes die ouders voor hun kind maken. Bijvoorbeeld omdat ze een ander beeld hebben over de (on)mogelijkheden van hun kind of omdat zij daar een andere morele afweging bij maken (bij het aangaan van relaties/vriendschappen kan dit bijvoorbeeld een rol spelen). Op het moment dat er een botsing tussen die verschillende keuzes ontstaat komt het kind in een enorme loyaliteitsstrijd, die schadelijk is voor het welbevinden van het kind. Ook om die reden is het van groot belang dat begeleiders werkelijke samenwerking met ouders aangaan en zich daarbij realiseren wat hun rol in het leven van het kind is ten opzichte van de rol van de ouder. Verwijdering tussen ouder en kind kan het resultaat van een loyaliteitsconflict zijn waarbij de begeleiders en cliënt als het ware een front vormen tegen de (opvattingen/keuzes) van ouders. Soms zijn het de begeleiders die in de driehoek de meest kwetsbaren zijn, omdat zij moeite hebben met het nemen van emotionele afstand of omdat zij worstelen met (tegenstellingen in) de mate van gewenste autonomie. In deze driehoek gaat loyaliteit echter voor autonomie. Want ook hier geldt dat verwijdering tussen ouder en kind zeer verstrekkende gevolgen heeft. Ook is het denkbaar dat begeleiders ouders en kind als een blok ervaren, als tegenstanders die het hen moeilijk maken om hun professionele rol te vervullen. Dat kan bijvoorbeeld spelen wanneer begeleidingsafspraken niet worden nagekomen, zoals opvoedingsmaatregelen waar het kind zelf niet echt voor gemotiveerd is en die ook door de ouders niet worden nagekomen. Tips * Bij problemen, ruzies of spanningen in de driehoek hebben professionals een belangrijke rol gericht op het herstellen van het evenwicht in de driehoek. * Stel ouders de vraag: wat kunnen wij als begeleiders doen om het vertrouwen te (her)winnen, om een betrouwbare partner te zijn (wellicht niet letterlijk zo geformuleerd, maar wel met de intentie dat je bereid * bent zelf actief bij te dragen aan de gewenste verandering) * Stel jezelf als begeleider vragen: Wat zou je het liefst anders zien bij deze ouders? Wat staat dat in de weg? Hoe zou je dat, in samenwerking en zonder dwingend of belerend te zijn, kunnen bereiken? Wat zou het samenwerken in deze driehoek gemakkelijker maken? Professionele distantie Een van de kenmerken van professionele dienstverlening in de zorg is het vinden van een goed evenwicht tussen 'persoonlijke betrokkenheid' en 'professionele distantie'. Zorg brengt met zich mee dat je 'dicht bij de mens' moet zijn, om hem of haar werkelijk te kunnen bereiken, maar dat je daarbij ook gepaste afstand moet weten te bewaren, om niet te veel emotioneel betrokken te raken. Een te grote emotionele betrokkenheid staat het verlenen van professionele diensten in de weg, omdat emoties een objectieve benadering belemmeren. Dit gaat niet alleen op voor het werken met kinderen met een verstandelijke beperking, maar ook voor het contact met hun ouders. Anders dan in zorgvoorzieningen voor volwassenen, zijn ouders vaak leeftijdgenoten van ondersteuners en hebben die ondersteuners niet zelden zelf kinderen in de leeftijd van de kinderen die zij ondersteunen. Dat brengt associaties en emoties met zich mee die de noodzakelijke professionele afstand onder druk kunnen zetten. Daarover praten met collega's is van belang om het juiste evenwicht te bewaren. Maar het brengt nog iets anders met zich mee. Met leeftijdgenoten ga je anders om. De kans dat er een vriendschappelijke sfeer in de samenwerking ontstaat is aanwezig: men spreekt elkaar eerder aan met 'je' en 'jij', de omgang is amicaler waardoor niet alleen professioneel maar ook persoonlijk contact ontstaat; soms worden privégegevens uitgewisseld en zoekt men elkaar ook buiten de werkrelatie op. De kans dat de grens van de professionele distantie wordt overschreden is hier zeer aanwezig. Want wat als er een professioneel standpunt over de ondersteuning wordt ingenomen waar de ouders het helemaal niet mee eens zijn? De hierna volgende praktijkcasus illustreert dat. In een kleinschalige woonvoorziening van een grote zorgorganisatie zijn de ouders van de jonge kinderen met ernstige beperkingen zeer betrokken. Ze zijn heel vaak in de woning te vinden, komen regelmatig even buurten en blijven soms langdurig hangen. De begeleiders en een aantal ouders wonen in hetzelfde dorp. De contacten worden steeds meer vriendschappelijk, enkelen komen op elkaars verjaardagen, een van de begeleidsters gaat wel eens uit met een van de moeders en een ander gaat regelmatig shoppen met twee andere moeders. Haar partner is overigens bevriend geraakt met een van de vaders die net als hij een liefhebber van motoren is. Enkele ouders helpen ook regelmatig een handje. Soms werkt een van de moeders, die zelf in de zorg heeft gewerkt, een hele avond mee. 'Dan kan ik bij m'n kind zijn en jullie gelijk helpen op drukke momenten' zegt ze. Wanneer een van de begeleidsters merkt dat ze op zulke momenten ook de dagrapportage leest durft ze daar eigenlijk niets van te zeggen. Want ja, ze helpt ons toch ook, dus dan is het wel begrijpelijk dat ze wil weten wat er speelt. Dat er ook van alles over de andere kinderen in staat - en soms ook over het contact met hun ouders - is ze even vergeten. Een van de kinderen valt qua ontwikkelingsniveau volledig buiten de boot. Ook de begeleiders zien dat. Eigenlijk zijn de meeste begeleiders het wel met de orthopedagoog eens dat dit kind veel beter tot z'n recht zou komen binnen een andere woning. Met de ouders is daar echter volstrekt niet over te praten. Nadat het in een bespreking met de ouders aan de orde is geweest, komen ook andere ouders verhaal halen, hoe ze toch op dit slechte idee konden komen. Er ontstaat een druk telefoonverkeer, niet alleen tussen de ouders maar ook tussen ouders en sommige begeleiders. Die telefoontjes worden overigens niet op het werk gepleegd maar thuis. Enkele begeleiders voelen zich hier heel ongemakkelijk onder. Ze merken dat door dit onderwerp de goede band die ze met de ouders hebben opgebouwd direct onder spanning komt te staan. Er ontstaat ook spanning binnen het team, want de begeleiders die zich openlijk uitspreken voor het standpunt van de orthopedagoog, wordt door andere begeleiders verweten niet solidair te zijn met de ouders. Deze casus illustreert de noodzaak van professionele distantie. Tevens wordt de noodzaak van het hebben van goede afspraken over omgang met ouders er door benadrukt. Afspraken die elk professioneel team moet maken en vastleggen. Belangrijke uitgangspunten in de regels zijn: * Begeleiders hebben geen persoonlijke relaties met verwanten * Het gebruik van vriendschappelijk taalgebruik (je, jij) kan leiden tot te weinig afstand; terughoudendheid is hierbij gewenst; neem zelf nooit het initiatief tot zulke omgangsvormen * Professionals hebben privé geen contact met verwanten * Verwanten beschikken alleen over werk gerelateerde contactgegevens (dus niet over privételefoonnummers e.d.). 5.2. Samenwerken met een netwerk Voorbij de vrijwilliger Bij (het uitbreiden van) het netwerk van mensen met een verstandelijke beperking wordt al snel gedacht aan vrijwilligers, die vooral leuke extra's ondernemen. Hier hebben wij het over een ander soort netwerk. De overeenkomst is wel dat het vrijwilligers zijn, mensen die niet betaald worden voor het contact dat zij met de persoon in kwestie hebben. Daarmee onderscheiden ze zich van professionals. Naast alles wat ze voor de personen die ze ondersteunen betekenen, zijn professionals vooral betaalde krachten die een vak uitoefenen. En dat doen ze op afgesproken tijden, tegen een afgesproken vergoeding. Toch zijn zij vaak heel centrale personen in het leven van mensen met een verstandelijke beperking. Dat is niet onbegrijpelijk, want zij verlenen belangrijke diensten, waarmee de betrokkene de zorg krijgt die hij of zij nodig heeft. Zorg kan in dit geval heel ruim opgevat worden. Want naast lichamelijke zorg wordt ook allerlei andere ondersteuning geboden. In feite op alle gebieden van wat in een eerder hoofdstuk bij kwaliteit van bestaan wordt genoemd: naast lichamelijk welbevinden, ook psychische welbevinden, materieel welbevinden, persoonlijke ontwikkeling, zelfbepaling, interpersoonlijke relaties, deelname aan de samenleving en belangen. Allemaal thema's die in ieders leven essentieel zijn, dus ook in het leven van kinderen met een verstandelijke beperking. Zorg- en dienstverleners moeten zich echter de vraag stellen of zij wel actief moeten zijn op al die gebieden. In de traditionele zorg werden deze gebieden allemaal gerekend onder hun verantwoordelijkheden. In de huidige zorg en dienstverlening is het een belangrijk uitgangspunt er voor te zorgen dat mensen met een beperking zo onafhankelijk mogelijk functioneren, zo min mogelijk afhankelijk worden van professionele ondersteuning. Dat heeft enerzijds te maken met inhoudelijke opvattingen (zorgzame samenleving, mantelzorg, inclusie en 'zo normaal als mogelijk'), anderzijds met de kaders, de (soms krappe) middelen die iemand meekrijgt om ondersteuning in te kopen. Met die beperkte middelen is niet alles mogelijk, moeten ook keuzes gemaakt worden. Enerzijds lastig, omdat we voor mensen met beperkingen het beste wensen, hen hetzelfde gunnen als elk ander mens. Maar aan de andere kant gaat er ook wel een prikkel vanuit: zorgen dat iemand zoveel als mogelijk deelneemt (en blijft deelnemen) aan de samenleving. De recente historie van de dienstverlening aan mensen met een beperking wijst uit dat mensen, die alleen ondersteund worden door professionals, vrijwel altijd op grote afstand komen te staan van de samenleving. Want juist een actief eigen sociaal netwerk kan er voor zorgen dat er sprake is van maatschappelijke participatie. Dat eigen sociale netwerk bestaat naast familieleden ook uit vrienden en kennissen. En dat is een ander sociaal netwerk dan een door de zorgorganisatie geregelde vrijwilliger, die vaak niet individueel maar op groepsniveau aanvullende activiteiten onderneemt. Doorgaans blijft dat ook beperkt tot 'leuke dingen', ingekaderd door de zorgorganisatie die vaststelt wat iemand wel en niet mag doen en hoe vaak iemand mag komen. Over zo'n netwerk, dat als verlengde van de zorgorganisatie fungeert, hebben we het hier dus niet. Wel over vrienden en kennissen, die een duurzame relatie met iemand aangaan en hem of haar ondersteunen op allerlei levensgebieden. Relatiecirkels Met zogeheten relatiecirkels breng je een sociaal netwerk in kaart. Bij de punten 4 en 5 (zie de volgende pagina) staat tussen haakjes een toevoeging die aansluit bij het netwerk van mensen die door anderen ondersteund worden, in een specifieke voorziening. De nummering van de cirkels geeft de mate van belangrijkheid aan. Beroepskrachten staan op nummer 5. Dat is natuurlijk niet altijd de werkelijkheid, omdat dagelijkse ondersteuners van heel grote betekenis kunnen zijn. Soms verschuift hun rol zelfs naar punt 2. Toch is hun rol relatief, want tijdelijk van aard. Professionele ondersteuners vervullen in deze relatiecirkel vooral een voorwaardenscheppende rol: stimuleren van behoud van contacten met gezin/familie en bevorderden van het hebben van vrienden (de mensen met wie je graag omgaat en die iets voor je betekenen, op uiteenlopende vlakken) en kennissen (mensen met wie de contacten minder intensief zijn en soms heel functioneel, bijvoorbeeld omdat ze klusjes voor je opknappen). Wanneer professionele ondersteuners aanwezig zijn in de gebieden 1 t/m 3, dan is dat een belangrijk signaal. Blijkbaar heeft iemand dan niet of nauwelijks een netwerk buiten de professionele zorg. Opdracht aan die professionals is dan vooral: ga na hoe dat komt, wat dat voor de ander betekent en in welke mate het voor hem of haar gewenst is daar verandering in te brengen. 1. Gezin/familie: natuurlijke contacten 2. Vrienden: zelf verkozen, intensief 3. Kennissen: zelf verkozen 4. Vanzelfsprekende contacten: collega's, buren (groepsgenoten) 5. Beroepskrachten: mensen die diensten aan je leveren (professionele ondersteuners) 6. Communiceren 6.1. Dialogisch communiceren Wanneer je de ambitie hebt om met anderen samen te werken, dan is die ambitie zichtbaar en hoorbaar in de manier waarop je met die ander communiceert. Echt samenwerken met verwanten en het sociale netwerk van cliënten vraagt om een specifieke communicatieve basishouding. De kenmerken van een dialoog passen heel goed bij die basishouding. Wat is een dialoog? Een dialoog is: * Een gesprek waarin echt naar elkaar geluisterd wordt. * Een manier om zonder oordelen ervaringen en belevingen uit te wisselen. * Niet om te overtuigen maar om elkaar te begrijpen. Uitgangspunten van een dialoog zijn: * Iedereen beleefd de werkelijkheid op zijn eigen manier. * Verschillen worden erkend, zonder er een waarde aan toe te kennen. * Een vragende houding op basis van werkelijke interesse in (de opvatting) van de ander. Effecten van een dialoog zijn: * De gesprekspartners leren vanuit verschillende perspectieven te kijken. * Zij verrijken daardoor hun inzichten en hun kennis. * Zij voelen zich begrepen en begrijpen elkaar beter. Regels voor dialogisch communiceren Wees open * Laat je persoonlijke agenda en je verwachtingen los. * Onderzoek je motieven om iets te willen zeggen. * Is er voor jou sprake van enig (persoonlijk) belang, maak dit dan duidelijk. * Onderzoek je overtuigingen; hou er niet aan vast. Luister eerst * Respecteer iedereen; respecteren wil niet zeggen alles accepteren. * Streef ernaar de essentie van wat iemand probeert te zeggen, te begrijpen. * Stel vragen om daar achter te komen, spreek je pas uit wanneer je die essentie begrepen hebt. * Luister van mens tot mens. Spreek bewust * Wees beknopt, bondig en geconcentreerd. * Blijf bij jezelf. * Laat weten wat jou raakte of inspireerde bij hetgeen gezegd is. * Herhaal niet wat je al gezegd hebt; vertrouw erop dat mensen luisteren. Vragen stellen Het stellen van vragen, die geen andere bedoeling hebben dan te begrijpen wat de ander bedoelt, ervaart of beleeft, is essentieel bij dialogische communicatie. Naïeve vragen kunnen daarbij helpen. Dat zijn vragen die je in verwondering stelt, die niet zijn ingegeven door een oordeel en waarbij je alles wat je al denkt te weten even aan de kant zet. Vragen als 'Waar blijkt dat uit? / Wie zegt dat? / Hoe gaat dat dan? / Waar maak je dat uit op?' zijn daar voorbeelden van. Dergelijke vragen stellen je in staat objectief te blijven luisteren, zonder de ander met je vragen een bepaalde kant op te sturen. En uiteraard zijn de bekende open vragen effectief: vragen die met waarom beginnen hebben soms het effect dat de ander het gevoel krijgt zich te moeten verdedigen, maar vragen die beginnen met wie, wat, welke, wanneer, waar of hoe hebben meestal wel het gewenste effect, namelijk dat de ander zich uitgenodigd voelt om iets te vertellen. Open vragen worden helaas soms ontkracht doordat er na de vraag (die het beste heel kort kan zijn), vaak allerlei interpretaties en suggesties worden gegeven. Bijvoorbeeld: 'Hoe vind je deze situatie, want ik kan me voorstellen dat het heel lastig voor je is.' Het gedeelte achter de komma is overbodig, want daarmee geef je al een bepaalde richting aan en dat maakt je vraag veel minder open dan wanneer je je beperkt tot het gedeelte voor de komma. Kort en krachtig. Ook een vraag als 'Vind je dit een lastige situatie?' is veel minder open dan 'Wat vind je van deze situatie?' In het eerste voorbeeld geeft de vraagsteller namelijk al een bepaalde toon aan: de veronderstelling dat de ander het wel lastig zal vinden. Wanneer iemand geneigd is sociaal gewenste antwoorden te geven zal hij zeker op die suggesties in gaan en wordt het antwoord dus heel erg bepaald door de vragensteller. Ook keuzevragen (Vind je het leuk of vervelend?) zijn niet echt open, want de vragensteller bepaalt welke keuzes er zijn, terwijl er waarschijnlijk nog veel meer mogelijkheden zijn. Als je goed oplet zeggen vragen vaak meer over degene die ze stelt dan dat je er iets mee te weten komt over degene die bevraagd wordt. 6.2. Motiverende gespreksvoering Om goed samen te werken moeten de samenwerkingspartners daartoe ook gemotiveerd zijn. Een methodiek om gesprekspartners te motiveren is de zogeheten motiverende gespreksvoering. Vooral bij veranderingen wordt deze methodiek toegepast. De motiverende gespreksvoering gaat er namelijk vanuit dat iemand pas gemotiveerd is om te veranderen als die motivatie van binnenuit komt. Intrinsieke motivatie wordt dat genoemd. Veranderen Het thema veranderen heeft meerdere relaties met ANS. Ten eerst vraagt ANS een andere manier van kijken en handelen van zorgprofessionals, anders omgaan met ouders, verwanten en het sociale netwerk van cliënten. Dat vraagt om een andere basishouding en ook om loslaten van de centrale positie die begeleiders soms innemen in het leven van mensen met een verstandelijke beperking. Voor sommigen is dat een behoorlijk grote verandering. Zorgprofessionals die vanuit de principes van ANS (zie 'Uitgangspunten') willen werken moeten in staat zijn ook hun (nieuwe) collega's daartoe te motiveren. Daarnaast vraagt ANS ook het nodige van verwanten, zeker wanneer zij gewend zijn om veel aan zorgprofessionals over te laten of zelfs op grote afstand zijn komen te staan. Wil je de uitgangspunten van ANS daadwerkelijk in praktijk brengen, dan zal dat voor sommige verwanten ook een flinke verandering zijn. En zullen de omstandigheden/ voorwaarden zodanig moeten zijn dat er een motiverend effect vanuit gaat. Basisbeginselen van motiverende gespreksvoering De basisbeginselen van motiverende gespreksvoering zijn het best in kaart te brengen door op een rijtje te zetten wat je niet moet doen (en waarmee je vaak het tegengestelde effect krijgt) en wat je wel zou moeten doen: | Demotiveren: niet doen | Motiveren: wel doen | |---|---| | Confrontatie | Keuze mogelijkheden bieden | | Discussie | Heldere doelen | | Beschuldigen | Adviseren als de ander er voor open staat | | Afkeuren | Grenzen stellen | | Interpreteren | Feedback geven op feitelijkheden | | Te veel of te weinig sturing | Helpen, ondersteunen | | Etiketteren | Empathie | | Dwingen | Uitgaan van eigen verantwoordelijkheid | | Overtuigen | Zelf laten ontdekken | Bij motiverende gespreksvoering zijn twee aspecten belangrijk: je basishouding en het aanzetten (motiveren) tot actie. Die basishouding bestaat uit de volgende elementen: * open vragen stellen * opheldering vragen als je iets niet snapt * empathie uitdrukken, maar vooral: empathie voelen * reflecteren, teruggeven wat je ziet * samenvatten * informatie verschaffen (op het juiste moment) * aansluiten bij het taalgebruik van de ander * instemming van de ander checken * niet te lang aan het woord zijn * niet te snel gaan En: voorgaand overzicht (niet doen/wel doen) in praktijk brengen! Motiveren tot actie doe je vooral door: * verbanden te leggen (bijvoorbeeld tussen een situatie en de problemen) * ambivalentie bespreekbaar te maken ('aan de ene kant zeg je, …… en aan de andere kant hoor ik je zeggen…..') * verschil duidelijk te maken tussen de huidige situatie en de gewenste situatie * vrije keuze te benadrukken * de ander zelf te laten beslissen * keuzemogelijkheden te bieden * niet ongevraagd advies te geven * niet te overtuigen en te argumenteren 6.3. Lastige gesprekken Soms wordt je geconfronteerd met ouders (of anderen) die om wat voor reden dan ook boos zijn. Op jou of je collega's, omdat jullie bijvoorbeeld in hun ogen iets niet goed hebben gedaan, op de organisatie, omdat bijvoorbeeld afspraken niet nagekomen zouden zijn. Je kunt je er vast van alles bij voorstellen. Wanneer iemand boos is voeren de emoties de boventoon. Dan wordt het lastig om een inhoudelijk gesprek te voeren. En wanneer jij de verkeerde toon aanslaat kan het gesprek uit de hand lopen, escaleren. Escaleren Als je goed op de signalen let kun je dreigende escalatie tijdens een gesprek al waarnemen, voordat het tot een echte uitbarsting komt: * Anderen (jou, je collega's of de organisatie) negatief beoordelen met gebruik van kleinerende, hatelijke en stekelige bewoordingen. * Niet luisteren en je voortdurend in de rede vallen, jouw reactie niet horen of verkeerd opvatten. * Geen duidelijke lijn in het betoog, van de hak op de tak springen, met als enige rode draad: negativiteit (wanneer er iets positiefs door jou wordt ingebracht wordt dat genegeerd of zodanig omgedraaid dat het toch weer een negatieve klank krijgt) * De zaak uitvergroten, verbreden, er van alles en nog wat bijslepen, soms zelfs de werkelijkheid verdraaien. Eigenlijk merk je aan alles dat de ander alleen maar z'n negatieve boodschap wil overbrengen en jouw reacties helemaal niet wil horen of begrijpen. Jouw goede bedoelingen worden zelfs openlijk in twijfel getrokken. De-escaleren Jouw houding kan veel verschil maken in zo'n gesprek. Je moet als het ware de spanning er af zien te halen. De-escaleren wordt dat genoemd. Dat doe je op de volgende wijze: * Actief luisteren naar wat de ander bedoelt te zeggen, in plaats van alleen naar de woorden, die er door boosheid wellicht onbeholpen uitkomen * Samenvatten in eigen woorden, scherpe bewoordingen van de ander nuanceren waardoor de boodschap een minder negatieve lading krijgt * Doorvragen naar wat je niet begrijpt, vooral met open vragen waarmee jij je belangstelling toont * Terugbrengen tot de feiten door deze te benoemen en de ander te vragen of je het zo goed hebt begrepen * Rustig blijven spreken, de emoties en het gedrag van de ander niet overnemen * Duidelijk je grens aangeven, wanneer de ander bijvoorbeeld persoonlijk of beledigend wordt ('Ik wil hier best over praten, maar niet op deze manier') * Niet te snel verwijzen en zeker geen loze beloftes doen, anders ligt het volgende conflict om de hoek * Als je er niet uitkomt een derde, die voor beiden acceptabel is, erbij halen Het is voorstelbaar dat jij ook boos wordt, zeker wanneer er 'op de man wordt gespeeld.' Een hele opgave om dan toch rustig te blijven en niet in de emoties van de ander mee te gaan. Toch is dat de belangrijkste boodschap: blijf rustig en probeer je eigen emoties tijdens het gesprek opzij te zetten. Op verbale agressie met hetzelfde reageren heeft een averechts effect. In feite legitimeer je het gedrag door het zelf ook te vertonen. Je kunt de ander er alleen op aanspreken als jij zelf in staat bent je emoties op een professionele manier te beheersen. Jouw basishouding is in zo'n gesprek gebaseerd twee elementen: * De ander willen begrijpen, vanuit het besef dat de ander goede redenen moet hebben om zo boos te zijn (ook al herken je die reden niet in wat gezegd wordt) * Er van uitgaan dat de ander dit in principe ook niet wil (veelal is er sprake van onmacht, door daar tegenin te gaan wakker je het alleen maar aan) In feite moet je de ander kalmeren. Dat doe je vooral door niet in de strijd mee te gaan, contact te maken en actief te luisteren. Opstandigheid Verbale agressie is vaak een vorm van opstandigheid, verzet tegen een autoriteit (in de zorg vaak: de begeleider of de organisatie). Er zijn drie typen van verzet: A. Proberen een uitzondering te maken, inspelen op gevoel en flexibiliteit van de ander B. Kritiek geven op het beleid, de ander aanspreken als vertegenwoordiger van het systeem C. Proberen de ander af te schrikken door een persoonlijke aanval en belediging Bij zowel A (vragen om uitzondering) als B (kritiek op regels) is het verstandig om eerst aan te sluiten bij de beleving van de ander en die serieus te nemen: 'Dus u bedoelt……Ik begrijp dat u liever….. ' Wanneer je geen uitzondering op de regels kunt maken leg je dat uit. Dat kan ook in vragende vorm ('Is voor u duidelijk waarom wij deze regels hanteren?') Rond het gesprek vriendelijk, maar beslist af; herhaal kort het verloop van het gesprek en doe eventueel een suggestie voor een oplossing: 'Ik snap dat het vervelend voor u is, maar wellicht kunt u ….' In situaties waarin iemand een persoonlijke aanval inzet (C), is het belangrijk om een duidelijke grens te stellen. Ga niet in op beledigingen, die hebben namelijk niets met de inhoud van het conflict of het meningsverschil te maken. Laat de ander ook blijken dat je op deze manier geen gesprek wilt voeren: 'Als u zo tegen mij praat, wil ik op dit moment niet verder met u praten.' Sommige reacties kunnen de situatie juist verergeren: * Zo vinden mensen die een beroep doen op een uitzondering (A) het niet prettig als hun emoties worden genegeerd of gebagatelliseerd * De kans op escalatie van B (kritiek op regels e.d.) is groter wanneer er formeel wordt gereageerd op kritiek ('Regels zijn regels') * Het negeren van opmerkingen of proberen de ander te overtroeven kan mensen die je persoonlijk aanvallen (C) nog kwader maken. Tenslotte: ook de basishouding zoals beschreven bij 'Dialogisch Communiceren' en 'Motiverende gespreksvoering', heeft een positief effect op het voorkomen van conflicten en escalaties en kan helpen om weer op een functionele manier in gesprek te komen. 7. Competentieprofiel De basishouding zoals beschreven bij 'Dialogisch Communiceren' en 'Motiverende gespreksvoering' kan omgezet worden in een aantal competenties met de daarbij behorende gedragcriteria. Het werken met competenties biedt de mogelijkheid om de gewenste ontwikkeling bij medewerkers te volgen, een geweldige aanvulling in het activeren van het netwerk. Hieronder geven wij een voorbeeld van enkele mogelijke competenties. Netwerk * {{Henk}} schept een klimaat waarin de cliënt en zijn netwerk zelf kunnen experimenteren en ontdekken * {{Henk}} volgt het contact tussen de cliënt en zijn netwerk nauwlettend * {{Henk}} geeft aan de cliënt en zijn netwerk terug wat hij ziet * {{Henk}} houd de cliënt en zijn netwerk altijd meerdere keuzemogelijkheden voor * {{Henk}} respecteert keuzes van de cliënt en zijn netwerk (ook als die niet zijn eigen keuzes zouden zijn) en bewaakt daarbij de afgesproken kaders van de samenwerking * {{Henk}} legt gevolgen van keuzes rustig en helder uit * {{Henk}} gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt en zijn netwerk Communicatie * {{Henk}} formuleert helder en duidelijk in begrijpelijke taal, aangepast aan de situatie en afgestemd op de ander. * {{Henk}} luistert actief, pauzeert, vat samen en vraagt door. * {{Henk}} gebruikt intonatie, gebaren en lichaamstaal ter ondersteuning van wat hij wil zeggen; maakt daarbij zo nodig gebruik van ondersteuningsmiddelen (pictogrammen, foto's, en dergelijke). * {{Henk}} vat tijdens het gesprek de inhoud steeds samen in eigen woorden. * {{Henk}} geeft door gedrag en houding blijk van interesse in wat de gesprekspartners inbrengen. * {{Henk}} stelt onderzoekende vragen om de ander uit te dagen zich uit te spreken. * {{Henk}} vraagt door als iets niet helder is en toetst daarna of de gesprekspartners elkaar begrijpen. Attitude * {{Henk}} is zich bewust van de invloed van het eigen handelen op anderen en houdt daar in eigen gedrag rekening mee. * {{Henk}} onderkent gevoelens en behoeften van de ander en van zichzelf en verwoordt deze. * {{Henk}} laat blijken zich bewust te zijn van ethische of morele overwegingen van anderen en maakt deze bespreekbaar. * {{Henk}} staat open voor andere meningen en gaat daar een open gesprek over aan. * {{Henk}} heeft respect voor de persoonlijkheid en de mogelijkheden van zijn gesprekspartners. * {{Henk}} respecteert de privacy van zijn gesprekspartners. * {{Henk}} is empatisch, dat wil zeggen: verplaatst zich in de belevingswereld van de ander. 8. Literatuur In de teksten van de modulen staan enkele verwijzingen naar achtergrondliteratuur. Hieronder een overzicht, aangevuld met andere aanbevolen literatuur. Eigenwaarde; leermethodiek Op Eigen Benen (achtergrond en toepassing) § Auteurs: Gitty Scholten & Martin Schuurman § Uitgave: Invra, 2008 § Bestelnummer: ISBN 978-90-813012-1-3 Ouders op hun plek; samenwerken in de driehoek cliënt, ouders en begeleider § Auteur: Chiel Egberts § Uitgave: Agiel, 2007 § Bestelnummer: 978-90-77834-35-0 Inclusie, zeggenschap, support Auteurs: Martin Schuurman & Anna van der § Zwan § Uitgave: Garant, 2009 § Bestelnummer: ISBN 978-90-441-2555-9 Motiverende gespreksvoering § Auteurs: William R. Miller & Stephen Rollnick § Uitgave: Ekklesia § Bestelnummer: ISBN 978-90-755-6939-1 Support Intensity Scale; schaal intensiteit ondersteuningsbehoeften § Auteur: Thompsen e.a. (vertaling en bewerking: W.Buntinx) § Uitgave: Bohn Stafleu van Loghum, 2010 § Bestelnummer: ISBN 978-90-313-7691-9 Werken met ontwikkelingsleeftijden § Auteur: Bianca Vugts – de Groot § Uitgave: Nelissen, 2009 § Bestelnummer: ISBN 978-90-244-1841-1 Wie heeft de regie? Kwaliteit van bestaan in de praktijk § Auteur: John Sijnke § Uitgave: Bohn Stafleu van Loghum, 2009 § Bestelnummer: ISBN 978-90-313-6272-1 Gehandicaptenzorg, inclusie en organiseren § Auteur: Hans Kröber § Uitgave: Pameijer, 2008 § Bestelnummer: ISBN 978-90-9023130-3
0.936326
9,802
<urn:uuid:f5b12e26-159d-4007-9efd-d564bfbff40f>
DEXA-onderzoek Algemene informatie Binnenkort ondergaat u een DEXA-onderzoek, ook wel een botdichtheidsmeting genoemd. Bij een DEXA-meting word met behulp van röntgenstralen berekend wat uw botdichtheid is. In deze folder leest u hoe het onderzoek meestal verloopt. Dit is algemene informatie. Het kan zijn dat uw onderzoek iets anders verloopt. Uw arts zal u hierover informeren. Wat is een DEXA-meting? DEXA staat voor Dual Energy X-ray Absorptiometry. Het is een meting van uw botdichtheid. Met deze informatie kan uw arts bepalen of en in welke mate u last heeft van osteoporose (botontkalking). Meer over deze aandoening leest u in de folder 'Osteoporose' van Maasziekenhuis Pantein. Tijdens het onderzoek maakt een speciaal röntgenapparaat opnamen van delen van uw lichaam. Bij botontkalking bevatten uw botten minder kalk. Hierdoor laten ze meer röntgenstralen door. Dit wordt zichtbaar op de beelden. De radioloog kan op basis van deze informatie berekenen wat uw botdichtheid is. Voorbereiding - Bij het maken van de afspraak krijgt u specifieke informatie mee over de voorbereiding. - Tijdens het onderzoek mogen er geen sieraden of andere metalen voorwerpen aanwezig zijn op het lichaamsdeel dat onderzocht wordt. Voorbeelden van zaken die u daarom beter thuis kunt laten: sleutels, munten, horloges, haarspelden, sieraden, piercings, gehoorapparaten, riemen en bankpasjes. - Draag gemakkelijke kleding zonder knopen en ritsen. - Als u medicijnen gebruikt, kunt u deze op de normale manier en tijd innemen. Wanneer dit niet mogelijk is, informeert uw arts u hierover. Neem voor het onderzoek contact op met uw specialist als u zwanger bent of zou kunnen zijn. Wat neemt u mee naar het ziekenhuis? Een geldig legitimatiebewijs (paspoort, identiteitskaart of rijbewijs) Verloop van het onderzoek U meldt zich op de afgesproken datum en tijd bij de balie van de afdeling Radiologie op begane grond van Maasziekenhuis Pantein. Volgt u route 024. Een laborant haalt u op uit de wachtkamer. In de onderzoekskamer meet de laborant eerst uw lengte en gewicht. Vervolgens neemt u plaats op een onderzoekstafel. Soms moet u zich gedeeltelijk uitkleden. Om de benodigde opnames te kunnen maken, moet u verschillende posities aannemen. De laborant legt u uit hoe u precies moet gaan zitten of liggen. Het DEXA-apparaat beweegt tijdens het onderzoek langs en over u heen. Hierdoor kan de onderzoekstafel licht trillen. Het is heel belangrijk dat u tijdens het onderzoek steeds stil blijft liggen. De kleinste beweging kan er al voor zorgen dat de foto's mislukken. Duur van het onderzoek Gemiddeld duurt het onderzoek 25 minuten. Risico's en bijwerkingen Een DEXA-onderzoek is pijnloos. Tijdens een DEXA-meting wordt u blootgesteld aan kleine hoeveelheden röntgenstraling. Een te grote dosis straling is schadelijk voor de gezondheid. Tijdens het onderzoek wordt er zo min mogelijk röntgenstraling gebruikt: net genoeg om een bruikbare afbeelding te maken. De kans op schadelijke bijwerkingen is daarom minimaal. Na het onderzoek Wanneer de laborant voldoende beelden heeft verzameld, is het onderzoek klaar. U mag zich weer aankleden en kunt naar huis gaan. Uitslag Na het DEXA-onderzoek bepaalt de radioloog uw botdichtheid met behulp van de computer. Hij of zij brengt verslag uit aan uw behandelend arts. Uw arts bespreekt de definitieve uitslag met u. Als het onderzoek door een specialist uit het ziekenhuis is aangevraagd, dan geeft deze u de uitslag tijdens de eerstvolgende afspraak. Als het onderzoek door uw huisarts is aangevraagd, dan ontvangt uw huisarts de uitslag na twee werkdagen. Bericht van verhindering Bent u op de afgesproken dag en tijd verhinderd, neemt u dan zo snel mogelijk contact op met de afdeling Radiologie om een nieuwe afspraak te maken. Er kan dan nog iemand anders in uw plaats komen. Meer informatie Heeft u na het lezen van deze informatie nog vragen? Stelt u ze dan gerust aan uw arts of de laborant. U kunt ook bellen naar de afdeling Radiologie. Het telefoonnummer is 048584 52 85. Februari 2020 – Versie 1 RAD004
0.992373
638
<urn:uuid:34e5e490-bf09-4d72-97b5-b28aa29db6fa>
Mestabonnement Schaap Inzendformulier Naam: Adres: Datum monstername: Monster: - Mengmonster: ja/nee* - Indien ja, van hoeveel dieren: - Monster van: ooien/lammeren* * kruis aan wat van toepassing is Kruis aan welke situatie van toepassing is: O Voorjaar/rondom spenen – vóór het ontwormen (om te zien of ontwormen nodig is) O Voorjaar/rondom spenen – na het ontwormen (of ontwormen zin heeft gehad) O Najaar/dekperiode – vóór het ontwormen (om te zien of ontwormen nodig is) O Najaar/dekperiode – na het ontwormen (of ontwormen zin heeft gehad) Kruis aan welke symptomen gezien zijn: O Diarree O Groeivertraging O Vermageren O Veel drinken/enorme dorst O Bloedarmoede/bleek O Anders, namelijk: …………………………. Is er al behandeld? O Nee O ja, datum:…………………….. waarmee: O Groep 1: Panacur/Bovex/Fasinex O Groep 2: Endex O Groep 3: Ivomec/Dectomax/Cydectin/Noromectine O Groep 4: Zolvix O Groep 5: Flukiver combi (alleen bij leverbot) Instructie voor het nemen van een goed mestmonster 1. Loop naar uw dieren toe als ze in rust zijn, bijvoorbeeld om te voeren. Als u komt, gaan veel dieren vanzelf staan en mesten. 2. Neem met een plastic handschoen of een boterhamzakje mestmonsters van 10% van de volwassen schapen en/of van de lammeren en meng ze door elkaar. Pak gelijke hoeveelheden van de vers gevallen mest. 3. Kneed de mestmonsters zo goed mogelijk door elkaar en druk het zakje plat. 4. Doe het mengmonster in een lekvrij afsluitbaar plastic zakje. 5. Vul het 'Mestabonnement schaap - inzendformulier' volledig in en geef dit samen met het mestmonster af op de praktijk. Monsters die niet direct worden weggebracht, bewaart u in de koelkast. * Er wordt eenmalig €80,- (mestabonnement klein) of €120,(mestabonnement groot) in rekening gebracht bij het inleveren van de mestmonsters op de praktijk. * In totaal kunt u 4x per jaar mestmonsters langs brengen; 2x vóór het ontwormen en 2x 14 dagen na het ontwormen ter controle op de effectiviteit. Voor het mestabonnement klein zijn dit maximaal 2 groepen per keer (bv. de lammeren en de volwassen dieren). Voor mestabonnement groot zijn dit maximaal 4 groepen per keer. * Het mestmonster wordt in ons laboratorium onderzocht, waarna een uitslag en een advies volgt van de dierenarts. * Een jaar geldig vanaf 1 e keer mest brengen. * Indien extra onderzoeken nodig zijn is dit tegen gereduceerd tarief.
0.96332
378
<urn:uuid:b9be2073-5076-44d1-ba70-08a3ec98c27e>
Na een beroerte: verpleegkundig spreekuur U heeft een beroerte (herseninfarct, hersenbloeding of TIA) gehad en u bent daarvoor behandeld in het Maasziekenhuis. Als u na de opname weer thuis bent, kunt u allerlei vragen hebben. De CVA-verpleegkundige van het Maasziekenhuis is er dan voor u tijdens het verpleegkundig spreekuur. In deze folder leest u wat de CVA-verpleegkundige voor u kan betekenen. Het verpleegkundig spreekuur Vaak merkt u pas als u weer thuis bent hoeveel invloed de beroerte heeft op uw leven. Zo kunnen u en de mensen in uw naaste omgeving geconfronteerd worden met de lichamelijke en emotionele gevolgen die zijn ontstaan na de beroerte. Ook kunnen er veranderingen zijn in uw gedrag en karakter zijn die vragen oproepen. Bijvoorbeeld, hoe kan ik met deze situatie omgaan? Tijdens het verpleegkundig spreekuur kunt u al uw vragen stellen en de problemen waar u tegenaan loopt, bespreken met de CVA-verpleegkundige. Hoe verloopt uw afspraak? U gaat met de CVA-verpleegkundige in gesprek over de beroerte die u heeft gehad en over de invloed die de beroerte heeft op uw dagelijks leven. Daarnaast kunt u ook praktische zaken bespreken zoals het huishouden, vervoer, bewegen, werk en het gebruik en nut van medicatie. Ook veranderingen in uw sociale leven en in de relatie met uw partner kunnen onderwerp van gesprek zijn. Als dat nodig is, kan de CVA-verpleegkundige u doorverwijzen naar andere hulpverleners of hulpverlenende instantie. Het spreekuur is ook bedoeld voor uw partner of iemand anders uit uw naaste omgeving. Risicofactoren Tijdens het spreekuur bespreekt de CVA-verpleegkundige ook de risicofactoren op het krijgen van een beroerte. Zoals een verhoogd cholesterolgehalte, hoge bloeddruk, roken, suikerziekte en overgewicht. Deze meeste risicofactoren zijn te beïnvloeden door aanpassingen in de leefstijl en/of te behandelen met medicijnen. Met leefstijl wordt bedoeld de dagelijkse gewoonten, zoals eten en drinken, bewegen, roken en alcoholgebruik. Wanneer vindt de afspraak plaats? Ongeveer 2 tot 4 weken na het ontslag uit het ziekenhuis heeft u de afspraak met de CVAverpleegkundige. Als u wordt behandeld in een zorgcentrum of revalidatiecentrum, dan vindt de afspraak na 3 maanden plaats. De eerste afspraak met de CVA-verpleegkundige duurt ongeveer een uur. Waardevol spreekuur Ook als u niet direct een probleem ervaart of een vraag heeft, dan is het toch de moeite waard om het spreekuur te bezoeken. De ervaring leert dat veel mensen het prettig vinden om na te praten over wat er gebeurd is en om praktische tips en adviezen te krijgen. Bericht van verhindering Bent u op de afgesproken dag en tijdstip verhinderd, neemt u dan zo snel mogelijk contact op met de polikliniek Neurologie op telefoonnummer 0845-84 53 90 om een nieuwe afspraak te maken. Er kan dan nog een andere patiënt in uw plaats komen. Contact CVA-verpleegkundige Jacqueline Arts is aanwezig op maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag. U kunt haar bereiken via de polikliniek Neurologie op telefoonnummer 0485-84 53 90 of via e-mail [email protected]. Meer informatie Meer informatie over een beroerte kunt u ook vinden op: - www.hersenstichting.nl - www.hartstichting.nl - www.hersenletsel-uitleg.nl - www.youngstroketoolbox.nl
0.996143
500
<urn:uuid:cbb370e5-c22c-4f36-800d-b1b35e8e90d7>
Hanging sling Ossatec Benelux B.V. introduceert de hanging sling: een nieuwe, slimme en vooral uiterst comfortabele immobilisatie die zeer geschikt is voor midschacht- en proximale en subcapitale humerusfracturen. De hanging sling wordt met een 10 centimeter brede band om de romp bevestigd. Deze band is aan te passen aan een rompomvang tot 140 centimeter. Dankzij een lus die met klittenband wordt vastgemaakt, is het mogelijk de bovenarm aan of langs de romp te fixeren. Deze band is ook te gebruiken om de arm naar voren te trekken. Vrijheid en ondersteuning in één Een tweede band loopt vanaf het midden van de rug, via de schouder aan de gezonde zijde van het lichaam, naar de voorkant van de romp. Deze band wordt door het oog van de extra brede lus gehaald, zodat de arm op de juiste hoogte kan worden gepositioneerd. Om exorotatie te voorkomen, is het ook mogelijk om de lus van de hand aan de rompband vast Stack splints Het assortiment van Ossatec Benelux B.V. omvat veel handige hulpstukken. Zo ook deze voorgevormde splints. Ze worden regelmatig toegepast bij de behandeling van een malletvinger. Terwijl het distale interphalangeale gewricht (DIP) in extensie wordt gefixeerd, blijft flexie in het proximale Ossatec Benelux BV Postadres: Postbus 572 - 5400 AN UDEN Bezoekadres: Neutronenlaan 54 - 5405 NH UDEN T. +31 (0) 413 – 26 52 81 F. +31 (0) 413 – 25 58 40 E. [email protected] I. www.ossatec.eu te maken. Doordat de onderarm alleen ter hoogte van de pols ondersteuning geniet, hangt de bovenarm volledig vrijuit en ontspannen omlaag. Demonstratie Bent u geïnteresseerd in een demonstratie van deze bijzonder eenvoudige maar effectieve hanging sling? Wij komen graag bij u langs! interphalangeale gewricht (PIP) wel mogelijk. De kunststof splints zijn uitgevoerd met luchtdoorlatende gaatjes en leverbaar in acht verschillende maten. Wilt u meer weten? Neem dan contact met ons op via 0413 – 26 52 81 of [email protected]. Colofon Jaargang 3, nummer 1 Uitgave Ossatec Benelux BV, Uden RedactieRoestvrij Taal, Uden VormgevingW/CREATIE, Uden DrukDrukkerij Ketelaars, Uden ossatec n april 2011 ieuws Mevrouw dr. Y. De Boer zet botgroeistimulatie in bij zeer complexe breuk Een koppige pilon tibiale fractuur De Ossatec Botgroeistimulator heeft zijn werking bewezen bij duizenden breuken, bij patiënten in binnenen buitenland. Een van die mensen is de drieëndertigjarige dokwerker Yves Deceuster uit Antwerpen. Yves maakt op 8 juli 2009 tijdens zijn werk een zware val, waarbij zijn rechtervoet beklemd raakt. Hij wordt met spoed naar het ZNA Sint Erasmus in Borgerhout gebracht. De diagnose is een verbrijzelde enkel; een multifragmentaire pilon tibiale fractuur met angulatie en luxatie en meerdere losliggende botfragmenten om precies te zijn. Een complex traject begint. Een pilon tibiale fractuur is een intra-articulaire fractuur van de distale tibia. Er bestaat een grote verscheidenheid in het type breuken dat daarbij kan voorkomen; van een eenvoudige fractuur van de anterieure tibiarand tot een explosiebreuk. Door de aard en de grootte van de impact vindt er vaak ernstige wekedelenbeschadiging plaats en is er een verhoogd risico op complicaties. Als therapie wordt vooral tweestadiumchirurgie toegepast. Het eerste stadium richt zich op initiële gesloten reductie met een externe fixator en, als dat mogelijk is, op open reductie en interne fixatie van de fibulafractuur. In het tweede stadium gaat het om open reductie, interne fixatie en het herstel van de weke delen. Binnen de classificatie van Gustillo en Anderson valt Yves' fractuur onder type 3: ernstige wekedelenbeschadiging, met weefselverlies en onbedekte fractuurdelen. Ook is er uitgebreide stripping en contaminatie. vervolg op pagina 2 ossatec april 2011 Nieuwsbrief Ossatec Benelux BV Voor u ligt de nieuwsbrief van Ossatec Benelux BV. Via deze weg houden wij u op de hoogte van actuele ontwikkelingen op het gebied van botgroeistimulatie en het laatste nieuws over onze organisatie en producten. Ook vertellen specialisten en gebruikers over hun ervaringen met botgroeistimulatie. De nieuwsbrief verschijnt enkele keren per jaar. Hebt u suggesties, vragen of opmerkingen? Of wilt u meerdere exemplaren van de nieuwsbrief ontvangen? Neem dan contact op met Harrie Boogers van Ossatec Benelux BV via 0413 – 26 52 81 of [email protected]. Donatie Stichting Lucai Afgelopen jaar ontving u onze nieuwjaarswensen niet per traditionele kerstkaart, maar via een brief bij ons nieuwsbulletin van december 2010. Wij wilden de kerstgedachte op een andere manier een warm hart toedragen. Namelijk door het voor kerstkaarten gereserveerde budget te schenken aan een goed doel: Stichting Lucai in Uden. De stichting nam onlangs tijdens een gezellige middag onze cheque ter waarde van € 1.250,- in ontvangst. en welverdiende vakantieweek. Karin en Arnoud van Velzen, oprichters van Stichting Lucai, zijn ontzettend blij met de donatie. "Een heel sympathieke actie. Geweldig!", klinkt het enthousiast. "We zetten dit bedrag in bij onze vakantieweken. Als je ziet wat zo'n week doet met die mensen … Ze krijgen de kans om even alles los te laten, te praten met lotgenoten en te genieten van elkaar en een fijne vakantie. Daar krijg je gewoon kippenvel van." Vakantieweek Stichting Lucai biedt ernstig zieke tieners en hun familie de mogelijkheid om te genieten van een heerlijke, opbeurende vervolg van pagina 1 Complicaties De dag dat Yves het ZNA Sint Erasmus binnenkomt, wordt zijn enkel extern tibiocalcaneair gefixeerd. Acht dagen later, op 16 juli, mag Yves weer naar huis. Het herstel verloopt prima en tijdens de controle op 28 juli beslist de orthopedisch chirurg dat de externe fixatie mag worden verwijderd en dat er osteosynthesemateriaal voor in de plaats komt. Enkele dagen later plaatsen de behandelaars een greffe vanuit Yves' bovenbeen naar zijn enkel. Maar dit verloopt niet volgens plan. Er ontstaat huidnecrose en op 28 augustus verwijderen de behandelaars het osteosynthesemateriaal, passen ze chirurgisch debridement toe, plaatsen ze externe fixatie en leggen ze een VAC aan. Drie dagen later plaatst de plastisch chirurg een vrije myocutane latissimus dorsiflap. Geen consolidatie Yves verblijft een week op de intensive care. Hij heeft multiresistente pseudomonas aeruginosa en ondergaat een bloedtransfusie vanwege anemie. Maar op 23 september mag de dokwerker weer naar huis. Hierna worden op verzoek van Yves de verdere controles in het ZNA Middelheim uitgevoerd. ossatec april 2011 De zestienjarige Anouar neemt de cheque graag aan namens Stichting Lucai Meer informatie over de stichting vindt u op www.lucai.nl. In oktober moet door druknecrose de Hoffman-fixatie worden aangepast. En in november voert de plastisch chirurg opnieuw een debridement uit met partiële peesresectie en split-thicknessgreffe. Helaas is er tot nu toe nog steeds geen consolidatie van het bot geconstateerd. Daarom wordt op 22 januari 2010 de fixatie verwijderd en krijgt Yves loopgips. Bovendien komt de Ossatec Botgroeistimulator in beeld. Ossatec Botgroeistimulator Eind maart bezoekt Yves dokter De Boer. Zij stelt vorderende consolidatie vast, maar met pseudartrose. De beslissing luidt om verder te gaan met de botgroeistimulatie, waarbij 50% belast mobiliseren wordt toegestaan. In juni volgt nog een controle. Yves is nu een jaar aan het herstellen van zijn verbrijzelde enkel. Er is eindelijk goed nieuws, want hij kan, weliswaar met behulp van krukken, lopen. In september 2010 remodelleert de plastisch chirurg Yves' enkel met een split-thicknessgreffe. Er is duidelijke vooruitgang: in december 2010 zijn de artsen tevreden over de genezing van Yves' enkel. De revalidatie loopt nog steeds, maar Yves inmiddels ook. En dat is onder meer te danken aan botgroeistimulatie. Reconstructie met vrije myocutane latissimus dorsiflap De botgroeistimulator komt in beeld De naam Yves Deceuster is om privacyredenen gefingeerd. Aanzienlijke consolidatie casus Botgroeistimulatie Moeizame breuk genezen na zes weken botgroeistimulatie De tachtigjarige Antonia van der Zeel uit Boxmeer maakte op 20 oktober 2008 een lelijke val met haar fiets. Ze raakt met haar handtas, die aan haar stuur hing, een hekje en komt tijdens de val op haar rechterpols terecht. Direct erna zwelt de pols van de overigens zeer vitale dame op. Ook is hij zeer pijnlijk. Reden genoeg dus om de spoedeisende hulpafdeling van het Maasziekenhuis Pantein in Boxmeer te bezoeken. Gipsverbandmeester Manfred Jacobs vertelt. "Op de SEH stelden we vast dat er geen neurovasculaire schade was, maar wel een distale ulnafractuur met dislocatie aan de pols, wat röntgenologisch bevestigd werd. We ondernamen meteen actie en plaatsten een bovenarmgipsspalk. Ook zetten we het osteoporoseprotocol in gang", verhaalt Jacobs. De dag nadien overleggen de radioloog, chirurg, orthopeed, arts-assistent en gipsverbandmeester over het plan van aanpak. "Is er een operatie-indicatie of gaan we verder op de conservatieve manier? De conclusie is dat een operatie door de dislocatie wel degelijk een optie is. Maar dat weigert mevrouw Van der Zeel. Ze vertrouwt erop dat de breuk zonder ingreep heelt. Ook een uitleg over een slechte genezing en kans op pseudoartrose overtuigt haar niet." Voortgang Tijdens een controle, twee weken later, laat de vastbesloten senior zich opnieuw niet overhalen tot een chirurgische ingreep. "We plaatsten daarom een circulair bovenarmgips en maakten een afspraak voor een controle, vier weken later. Tijdens die controle bleek dat er sprake was van callus en legden we een circulair onderarmgips aan voor nog eens twee weken. Ondertussen redt mevrouw Van der Zeel zich prima. De genezing duurt naar haar zin wat lang, maar daarop was ze voorbereid en bovendien is ze hoopvol gestemd." Inzet botgroeistimulatie Eind december 2010 constateert de chirurg dan toch beginnende pseudoartrose. Jacobs: "Er was wel sprake van consolidatie, dus we besloten door te gaan met het onderarmgips. Mevrouw Van der Zeel reageert inmiddels emotioneel. Ze twijfelt aan haar beslissing om een operatie te weigeren." Drie weken later is de conclusie onverbiddelijk: delayed union. Maar zowel patiënt als arts staat niet achter een ingreep. Botgroeistimulatie is dus dé oplossing en er wordt meteen een behandeling van zes weken ingezet. Eindelijk genezen "Tussendoor zagen we mevrouw nog een paar keer terug. Ze was heel emotioneel en zag het traject niet meer zitten. We hebben veel met haar gepraat en adviseerden haar om door te gaan met de botgroeistimulator. Dat doet ze en het resultaat mag er zijn! Na slechts zes weken is op de foto duidelijk te zien dat er flinke consolidatie heeft plaatsgevonden en wordt de breuk genezen verklaard. Mevrouw Van der Zeel is erg blij en vooral heel dankbaar voor de inzet van de botgroeistimulator." De breuk op de fractuurdatum Hoge mate van consolidatie na 6 weken botgroeistimulatie ossatec april 2011
0.920789
1,682
<urn:uuid:8053914c-1668-47f9-805e-b74cb5b2e925>
Intakeformulier Kindercoaching Praktijk Blink/ Ik Leer Leren 1.Gegevens met betrekking tot het kind: Voornaam kind Roepnaam Achternaam Geboortedatum Nationaliteit Woonadres + postcode bij gescheiden ouders, postadres van het kind Telefoonnummer 2. Gegevens met betrekking tot de ouders/verzorgers: Roepnaam ouder/verzorger Achternaam Mobiel nummer E-mail Roepnaam ouder/verzorger Achternaam Mobiel nummer E-mail 3. Gezinssamenstelling: Aantal broers (+leeftijd) Aantal zussen (+leeftijd) Bijzonderheden over gezinssamenstelling of gezinssituatie? 4. Reden van aanmelding: Wat is de reden voor aanmelding van je/jullie kind en hoe lang bestaat de klacht al? Wat denk je/ denken jullie dat de oorzaak van de problematiek zou kunnen zijn? Ervaart je/ jullie kind de reden van aanmelding zelf ook als klacht? Wat wil je/ willen jullie bereiken voor je/jullie kind? Wat is er al gedaan en met welk resultaat? Zijn er verder nog zaken die van belang zouden zijn voor het traject? Bovenstaande gegevens in deze vragenlijst zijn alleen bedoeld als ondersteuning. Voor eventueel overleg met derden zal apart toestemming van de ouders/verzorgers worden gevraagd. In het geval dat ouders gescheiden zijn, maar beiden het ouderlijk gezag over het kind hebben, dienen ouders beiden in te stemmen met de aanmelding voor coaching. Voor opvoedcoaching geldt deze voorwaarde niet. Door ondertekening van dit document ga je/ gaan jullie akkoord met de algemene voorwaarden van Praktijk Blink. Handtekening ouder/ verzorger Plaats en datum Handtekening ouder/ verzorger Plaats en datum
0.949196
224
<urn:uuid:87b5c858-b5a5-467f-9ff8-d880f7de1565>
Richtlijn van de Nederlandse Reanimatie Raad 7 Reanimatie en ondersteuning van de transitie van het kind direct na de geboorte Reanimatie en ondersteuning van de transitie van het kind direct na de geboorte Dit hoofdstuk bevat de richtlijn voor professionele hulpverleners bij de reanimatie en ondersteuning van de transitie van intra-uterien naar extra-uterien van het kind onmiddellijk aansluitend aan de geboorte. Voor alle andere situaties gelden de hoofdstukken 2 Basale reanimatie van kinderen en 6 Specialistische reanimatie van kinderen uit deze richtlijn. Het gaat om een bewerking voor de Nederlandse situatie van de door de European Resuscitation Council (ERC) gepubliceerde richtlijn 2021: 'European Resuscitation Council Guidelines 2021: Newborn resuscitation and support of transition of infants at birth'. Deze richtlijn is geschreven voor professionele hulpverleners in het ziekenhuis. Voor een partus thuis of in andere omstandigheden wordt verwezen naar het addendum van de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen getiteld 'Ondersteuning bij de transitie en reanimatie van de pasgeborene in de thuissituatie of vergelijkbare omstandigheden' en naar het betreffende Landelijk Protocol Ambulancezorg. Veranderingen in de richtlijnen reanimatie en ondersteuning van de transitie van het kind direct na de geboorte Algemeen: * Afklemmen van de navelstreng: voor onbedreigde preterme en à terme pasgeborenen wordt geadviseerd minimaal 60 seconden te wachten met het afklemmen van de navelstreng na de complete geboorte van het kind, idealiter tot de longen zijn geopend. Als laat afnavelen niet mogelijk is kan het melken van de navelstreng worden overwogen voor kinderen met een zwangerschapsduur > 28 weken. Luchtweg (A): * Meconium: bij een slappe niet ademende pasgeborene met meconiumhoudend vruchtwater wordt afgeraden om directe laryngoscopie met of zonder uitzuigen te verrichten, omdat dit vertraging oplevert in het starten met beademen. * Als de initiële inflatiebeademingen niet succesvol zijn, en als basale alternatieve luchtwegmethoden niet succesvol zijn, plaats dan een larynxmasker of endotracheale tube. * Een larynxmasker kan worden gebruikt als mogelijkheid om een open luchtweg te creëren/ handhaven bij kinderen >1500g of >= 34 weken. Ademhaling (B): * Inflatiebeademingen: ≥32 weken: 5 inflatiebeademingen met een inspiratoire druk van 30 cm water; 21% O 2 28-32 weken: 5 inflatiebeademingen met een inspiratoire druk van 25 cm water; 21-30% O 2 <28 weken: 5 inflatiebeademingen met een inspiratoire druk van 25 cm water; 30% O 2 * Het is belangrijk de streefwaarden van de zuurstofsaturatie uit het algoritme aan te houden. Circulatie (C): * Als er een indicatie is voor thoraxcompressies, moet het zuurstofpercentage worden verhoogd naar 100%. * De aanbevolen techniek van thoraxcompressies is de twee-duimen-omcirkel-techniek (TDOT). * De aanbevolen route voor toedienen van medicatie en/of vocht blijft de navelvenelijn; intraossale toediening wordt beschouwd als een alternatieve route. Medicatie (D): * Indien na de initiële inflatiebeademingen, ventilatiebeademingen en een cyclus van thoraxcompressies met 100% zuurstof de hartfrequentie niet stijgt, wordt een intraveneuze/intraossale toediening van 10-30 microgram/kg adrenaline aanbevolen. Deze gift adrenaline wordt, indien nodig, elke 4 minuten herhaald. * Bij langdurige reanimatie wordt een intraveneuze/intraossale bolus glucose 10% 2.5 ml/kg aanbevolen om hypoglycemie te voorkomen. Prognose: * Het ontbreken van een respons op 10-20 minuten adequate reanimatie is geassocieerd met een hoog risico op een slechte uitkomst (overlijden of ernstige neurologische schade). Overweeg in overleg met het team en de ouders om de reanimatie te staken als er geen respons is geweest ondanks het uitvoeren van alle aanbevolen stappen en als reversibele oorzaken uitgesloten zijn. 7 Achtergrond Een kleine groep kinderen heeft ondersteuning nodig bij de transitie van intra-uterien naar extra-uterien , meestal bestaande uit hulp bij de ademhaling (5% van de à terme pasgeborenen). Slechts een kleine minderheid van de kinderen heeft naast beademing een korte periode van thoraxcompressies (<0,3%) of medicamenteuze ondersteuning (0,05%) nodig. In Nederland is begeleiding van zwangerschap en bevalling gebaseerd op risicoselectie. Tijdens regelmatige zwangerschapscontroles wordt op basis van een inschatting van de risico's voor moeder en/of kind bepaald waar en onder welke omstandigheden de bevalling het beste kan plaatsvinden en of verwijzing naar de tweede of derde lijn nodig is. Afhankelijk van de omgeving waar de bevalling plaatsvindt, worden moeder en kind bijgestaan door hulpverleners van uiteenlopende disciplines. In alle situaties kan (onverwacht) ondersteuning van transitie of reanimatie van de pasgeborene direct na de geboorte nodig zijn. Dit betekent dat de verschillende professionele hulpverlener(s) getraind moeten zijn in praktische en communicatieve vaardigheden die hiervoor nodig zijn. Structurele en regelmatige (team) training is essentieel voor elke organisatie waar bevallingen plaatsvinden. Afhankelijk van de inschatting van de kans dat ondersteuning van de transitie of reanimatie van het kind bij de geboorte nodig zal zijn, kunnen de volgende situaties onderscheiden worden: * Bij een bevalling zonder verhoogd risico moet diegene die de bevalling leidt de vaardigheden voor de ondersteuning van de transitie en reanimatie van een pasgeborene beheersen. Voor reanimatie van de kraamvrouw wordt verwezen naar de richtlijnen 'Basale reanimatie voor volwassenen' en 'Specialistische reanimatie voor volwassenen'. * Bij een sectio caesarea is de kinderarts in beginsel verantwoordelijk voor de opvang van de pasgeborene, ongeacht de indicatie voor de sectio. Van deze regel kan op lokaal niveau, in goed overleg tussen gynaecologen, kinderartsen en anesthesiologen, worden afgeweken. * Bij een bevalling met een verhoogd risico, begint de voorbereiding voor de partus met goede communicatie over - en overdracht van - de relevante perinatale gegevens van moeder en kind. * Bij een bevalling met een verhoogd risico moeten voor iedere pasgeborene 2 professionele hulpverleners aanwezig zijn. Zij moeten de vaardigheden nodig voor de ondersteuning van de transitie en reanimatie van een pasgeborene bezitten. Als naast beademing ook thoraxcompressies en/of medicatietoediening noodzakelijk zijn, is een team van minimaal 3 professionele hulpverleners gewenst. * Een bevalling van een meerling heeft per definitie een verhoogd risico. Voor ieder kind is een team van minimaal 2 hulpverleners gewenst. Voorbereiding Zorg voor een tochtvrije en warme opvangkamer (streef naar 23 °C tot 25 °C). Bij preterme pasgeborenen < 28 weken streef naar > 25 °C. 7 Specialistische reanimatie van kinderen - met de basale reanimatie van kinderen door zorgprofessionals Ondersteuning transitie of reanimatie bij de geboorte Geboorte Evalueer hartfrequentie, ademhaling (kleur en tonus) Start de klok of noteer de tijd Droog de pasgeborene af Verwijder natte doeken, dek toe en plaats een muts op het hoofd. Wacht onder- tussen mininimaal 60 sec. met afklemmen navelstreng, indien mogelijk Bij inadequate ademhaling: Luchtweg openen, overweeg CPAP SpO 2 en ECG monitoring Bij gaspen of apnoe: Luchtweg openen, geef 5 inflatiebeademingen (30 cm H 2 O) SpO 2 en ECG monitoring Indien geen thoraxexcursies: Controleer hoofd- en maskerpositie Overweeg alternatieve luchtweg strategieën Herhaal 5 inflatiebeademingen Evalueer Indien geen stijging hartfrequentie: kijk naar thoraxexcursies Evalueer Indien geen stijging hartfrequentie: kijk naar thoraxexcursies Evalueer hartfrequentie elke 30 seconden Indien overtuigd van thoraxexcursies: Beademing gedurende 30 seconden Indien hartfrequentie <60/min na 30 seconden beademing: Start thoraxcompressies Verhoog zuurstofpercentage naar 100% 3 compressies op 1 beademing Indien hartfrequentie <60/min: Zorg voor i.v. toegang en geef adrenaline Overweeg andere oorzaken (zoals pneumothorax, hypovolemie, congenitale afwijkingen) Antenatale counseling Team briefing en controle materialen Informeer ouders, debrief met team en registreer Overweeg op elk moment of en welke hulp u nodig heeft Let op temperatuur 128 Prematuur < 32 weken Nat in een plastic zak met stralingsbron, muts op Initiële zuurstoftoediening ≥32 wk: 21% 28-32 wk: 21-30% <28 wk: 30% Start met 25cm H2O Aanvaardbare preductale SpO2 waarden 2 min: 60% 5 min: 85% 10 min: 90% Volgorde van handelen Controleer de apparatuur en leg de benodigde materialen klaar. Een checklist is hierbij een handig hulpmiddel. Brief het team over de te verwachten situatie. Spreek van tevoren de rolverdeling af. Wacht bij onbedreigde pasgeborenen minimaal 60 seconden met het afklemmen van de navelstreng, idealiter tot na het openen van de longen. Een langere periode kan mogelijk beter zijn. Initiële reanimatie kan veilig begonnen worden met een intacte navelstreng. In situaties waarbij verlaat afnavelen niet mogelijk is: overweeg het melken van de navelstreng bij pasgeborenen >28 weken (het al dan niet bedreigd zijn doet er niet toe). Verlaat afnavelen dient gepaard te gaan met adequaat temperatuurmanagement. 1 Initiële handelingen De initiële handelingen bestaan uit het starten van de klok, maatregelen ter voorkoming van afkoeling, eerste evaluatie en, indien nodig, het roepen van hulp. Pasgeborenen zijn klein, nat en de longen zijn gevuld met vocht. Ze koelen snel af, vooral als ze nat blijven. Afkoeling verhoogt de morbiditeit en mortaliteit. * Verwijder natte doeken onmiddellijk. * Droog de pasgeborene volledig af en bedek het hoofd met een muts. Afdrogen geeft meestal voldoende stimulatie om de ademhaling op gang te brengen. Wikkel het kind in warme doeken of leg het huid-op-huid op de borst of buik van de moeder en bedek de rug en hoofd van het kind met warme doeken. * Bij premature geboorte bij een zwangerschapsduur van minder dan 32 weken wordt de pasgeborene, met uitzondering van het hoofd, in een plastic zak geplaatst, zonder het kind vooraf af te drogen. Leg de pasgeborene onder een stralingswarmtebron. Droog het hoofd af en bedek het met een muts. Dit kan worden gecombineerd met verlaat afnavelen (minimaal 60 seconden) zowel op de operatiekamer als op de verloskamer. * Bij preterme pasgeborenen met een zwangerschapsduur van minder dan 32 weken is soms een combinatie van interventies noodzakelijk om de temperatuur tussen 36,5 °C en 37,5 °C te handhaven. Tot deze interventies kunnen behoren: het verwarmen en bevochtigen van beademingsgassen, het verhogen van de kamertemperatuur, het gebruik van de plastic zak en gebruik van een warmtematras en/of warmtelamp. Deze maatregelen zijn effectief in het voorkomen van hypothermie. Monitor de temperatuur ook om hyperthermie te voorkomen, omdat hyperthermie ook is geassocieerd met verhoogde morbiditeit en mortaliteit. 7 Zowel de ERC als andere internationale organisaties adviseren regelmatige controle van de temperatuur na de geboorte. Ook adviseren zij het vastleggen van de opnametemperatuur als prognostische en kwaliteitsindicator. Het is aan te bevelen de temperatuur binnen 10 minuten na opname op de afdeling vast te leggen in het patiëntendossier. Evaluatie * Beoordeel tijdens het afdrogen de hartfrequentie, ademhaling, kleur en tonus. Beoordeel de hartfrequentie van de pasgeborene met een stethoscoop. Controle van de hartfrequentie door palpatie van de navelstreng is alleen betrouwbaar als de pulsaties boven de 100/min zijn. Bevestig, indien beschikbaar, een saturatiemeter bij voorkeur aan de rechterhand of pols van de pasgeborene. Bij pasgeborenen die reanimatie of ondersteuning van de transitie nodig hebben, is het evalueren van de hartfrequentie met ECG-monitoring sneller en meer betrouwbaar dan met een saturatiemeter. * Evalueer de hartfrequentie, ademhaling, kleur en tonus gedurende de ondersteuning of reanimatie iedere 30 seconden totdat de pasgeborene gestabiliseerd is. Bij een lage hartfrequentie bij aanvang is het stijgen van de hartfrequentie het eerste teken van verbetering. * Overweeg op elk moment of u hulp nodig heeft. * Het wordt aanbevolen gedurende de reanimatie regelmatig parameters zoals hartactie, saturatie en tijdstippen van interventies te registreren. 2 Luchtweg Bij pasgeborenen die ondersteuning bij de transitie nodig hebben, zijn het openen van de luchtweg en het adequaat ventileren van de longen meestal voldoende voor herstel. * Leg de pasgeborene op zijn rug met het hoofd in neutrale positie (Figuur 1). Een doek onder de schouders kan hierbij van nut zijn. Overweeg bij een slappe pasgeborene een jaw thrust toe te passen. * Indien geen eigen ademhaling: houd het hoofd in neutrale positie en geef 5 inflatiebeademingen met een passend beademingsmasker over mond en neus. Als dit niet effectief is, kunnen de volgende methoden gebruikt worden om de luchtweg te openen: 1. Herpositioneren en controleren of het masker goed aansluit op het gezicht. 2. Basale luchtwegopening manoeuvres: a. Pas 2 persoonstechniek toe met adequate jaw thrust toe; of b. Breng een orofaryngeale airway in (Mayo of Guedel). Cave: een niet passende orofaryngeale luchtweg kan obstructie veroorzaken, met name bij pasgeborenen <34 weken; of c. Inspectie van de orofarynx en uitzuigen onder direct zicht. Uitzuigen kan leiden tot een vertraging van spontane ademhaling, laryngospasme en vagale bradycardie. 3. Als bovenstaande methoden niet effectief zijn, kan het gebruik van een larynxmasker overwogen worden bij kinderen > 1500 gram of > 34 weken. 4. Overweeg intubatie bij noodzaak tot thoraxcompressies en/of een langer durende reanimatie. NB. bovenstaande volgorde van stappen is een handvat voor de professionele hulpverlener en gaat van basale naar geavanceerde luchtwegopening manoeuvres. Op basis van individuele bekwaamheid van de professional en de conditie van de pasgeborene kan een andere volgorde worden gehanteerd. Herhaal na elke nieuwe luchtwegopening manoeuvre de 5 inflatiebeademingen. Overweeg bij een slappe, niet-ademende pasgeborene met meconium houdend vruchtwater waarbij positioneren en herpositioneren niet leiden tot adequate reactie (stijging hartfrequentie) om de orofarynx te inspecteren om meconium te verwijderen en eventuele luchtwegobstructie op te heffen. 7 Specialistische reanimatie van kinderen - met de basale reanimatie van kinderen door zorgprofessionals Luchtweg algoritme pasgeborenen Positioneer Beadem met masker en T-piece Herpositioneer met aandacht voor • Neutrale positie • Handplaatsing (CE-greep) • Verzegeling van masker Overweeg (basale) alternatieve strategieën: • Orofaryngeale airway (mayo/Guedel) • Uitzuigen onder zicht • 2 persoonstechniek Overweeg gevorderde alternatieve strategieën: • Nasopharyngeale tube (NPT) • Larynxmasker (LMA) Beademen Indien niet succesvol Beademen Indien niet succesvol Beademen Indien niet succesvol Beademen Indien niet succesvol Endotracheale intubatie 1 2 3 4 5 132 VRAAG JE TE ALLEN TIJDE AF: Heb ik hulp nodig? Wie kan wat in mijn ziekenhuis? Alternatieve strategieën kunnen ook bij stap 2 al worden toegepast De keuze voor LMA of intubatie is afhankelijk van de setting, ervaring van de professional en/of lokale dan wel regionale afspraken. De volgorde in dit schema gaat uit van een professional met weinig ervaring in intubatie. 3 Ademhaling Als de pasgeborene na het openen van de luchtweg niet spontaan ademt, moet gestart worden met beademing. * Zorg voor een goed passend masker en gebruik de juiste technieken om het masker op het gelaat te plaatsen. * Geef initieel 5 inflatiebeademingen met een duur van 2-3 seconden, peep 5-6 cm water en de volgende inspiratoire druk en zuurstofpercentages: * Kijk naar de borstkas bij iedere inflatiebeademing. Bewegingen van de borstkas zijn een aanwijzing voor adequate ventilatie, maar deze zijn niet altijd goed zichtbaar. * Als de hartfrequentie stijgt, of stabiel blijft bij een adequate hartfrequentie, kunt u er zeker van zijn dat de longen zijn ontplooid. * Als de hartfrequentie niet stijgt en er geen thoraxexcursies zichtbaar zijn is de meest waarschijnlijke oorzaak een niet-vrije luchtweg of inadequate ventilatie door obstructie of lekkage langs het masker. Overweeg dan de bij de luchtweg genoemde alternatieve methoden voor het openen van de luchtweg of repositioneer het masker. * Als de hartfrequentie stijgt, maar de pasgeborene nog niet zelf ademt, beadem dan door met een frequentie van 30-60/min. Ga door tot de pasgeborene wel zelfstandig ademt. * Start na inflatiebeademingen (onafhankelijk van de hartfrequentie) met 30 seconden beademen. Dit geeft de tijd om zeker te zijn van adequate ventilatie en om de pasgeborene te laten herstellen van de bradycardie. * Verlaag de inspiratoire druk na adequate inflatiebeademingen op geleide van thoraxexcursies. * Beoordeel hartactie, ademhaling, kleur en tonus elke 30 seconden. * Bij spontaan ademende pasgeborenen <37 weken met verhoogde ademarbeid, heeft initieel CPAP als ademhalingsondersteuning de voorkeur boven intubatie. * Titreer zuurstoftoediening op geleide van de zuurstofsaturatie indien daarvan een betrouwbare waarde wordt verkregen. Houd hierbij de streefwaarden aan zoals in het algoritme wordt aangegeven. * Indien na openen van de luchtweg er onvoldoende herstel optreedt van hartactie of zuurstofsaturatie kan worden overwogen de inspiratoire druk geleidelijk op te hogen. ≥32 weken: inspiratoire druk van 30 cm water; 21% O 2 28-32 weken: inspiratoire druk van 25 cm water; 21-30% O 2 <28 weken: inspiratoire druk van 25 cm water; 30% O 2 7 4 Thoraxcompressies Start thoraxcompressies als de hartfrequentie niet stijgt en onder de 60/min blijft ondanks adequate infl atiebeademingen en 30 seconden eff ectieve vervolgbeademingen. Start thoraxcompressies alleen als u zeker weet dat u de longen goed hebt ontplooid. * Verhoog bij het starten met thoraxcompressies het zuurstofpercentage naar 100%. * Gebruik de twee-duimen-omcirkel-techniek (TDOT), ongeacht het aantal aanwezige hulpverleners: plaats een duim op de onderste helft van het sternum en plaats de andere duim bovenop de eerste (Figuur 2); de toppen van de duimen wijzen naar boven; omvat met beide handen, vingers gesloten, de thorax; de vingertoppen steunen de rug van het kind. * Druk de thorax minstens een derde van de diepte van de thorax in. Zorg ervoor dat de thorax na iedere compressie weer volledig omhoogkomt, maar haal uw duimen niet van het sternum af. * Voorkom dat u directe druk uitoefent op ribben, xiphoid of de bovenbuik. * De frequentie van thoraxcompressies is 100-120/min. * De verhouding tussen thoraxcompressies en beademingen bij pasgeborenen is 3:1, ook bij geïntubeerde patiënten. * Geef 90 thoraxcompressies en 30 beademingen (dus 120 handelingen per minuut). Echter, de kwaliteit van de beademing en de thoraxcompressies is belangrijker dan de exacte frequentie. * Controleer de hartfrequentie en ademhaling elke 30 seconden. Als de hartfrequentie boven de 60/min stijgt, kunnen de thoraxcompressies gestaakt worden. * Overweeg een intraveneuze of intraossale toegang en medicatie. * Als er een indicatie is voor thoraxcompressies heeft het de voorkeur de luchtweg te zekeren met een endotracheale tube, mits er geen vertraging in de start van thoraxcompressies optreedt. 5 Medicatie Medicatie is zelden nodig bij neonatale reanimatie. Incidenteel zijn (inflatie)beademingen en thoraxcompressies niet voldoende om de circulatie op gang te krijgen. In deze situatie moet het toedienen van medicatie overwogen worden, bij voorkeur via een navelvenekatheter. * Adrenaline moet bij voorkeur intraveneus toegediend worden, in een dosis van 10 tot 30 microgram/kg indien de hartfrequentie niet boven de 60 slagen per minuut komt. Vergeet niet de navelvenelijn na medicatie te flushen met een vocht bolus, bijvoorbeeld 5 ml NaCl 0.9%. * De aanbevolen route voor toedienen van medicatie en/of vocht blijft de navelvenelijn; intraossale toediening wordt beschouwd als een alternatieve route * Als er geen intraveneuze noch intraossale toegang mogelijk is, kan adrenaline endotracheaal toegediend worden in een dosis van 50-100 microgram/kg. * Herhaal zo nodig elke 4 minuten intraveneus/intra-ossaal/endotracheaal. * Bij verdenking op hypovolemische shock en onvoldoende verbetering ondanks adequate reanimatiehandelingen moet een vloeistofbolus gegeven worden: O-negatief bloed of fysiologisch zout in een dosis van 10 ml per kg in 1-5 minuten intraveneus of intra-ossaal. Herhaal dit zo nodig. Het gebruik van een vloeistofbolus bij zeer preterme pasgeborenen is zelden noodzakelijk en is geassocieerd met intraventriculaire bloedingen en longbloedingen. * Bij langdurige reanimatie wordt een intraveneuze of intraossale bolus glucose 10% 2.5 ml/kg aanbevolen om hypoglycemie te voorkomen. * Controleer en monitor zo spoedig mogelijk de bloedglucose en overweeg een continu glucose-infuus (4-6 mg/kg/min). 7 Nadere toelichting bij de richtlijnen Intubatie van de trachea Intubatie is zelden nodig bij de opvang van de pasgeborene. Intubatie kan op verschillende momenten tijdens de reanimatie worden overwogen: * Tijdens uitzuigen van dik meconium bij verdenking op een intra-tracheale obstructie. * Als positieve drukbeademing met masker niet effectief is. * Als langdurige beademing nodig is. * Als thoraxcompressies nodig zijn. * Bij specifieke omstandigheden (bijvoorbeeld hernia diafragmatica). De juiste positie van de endotracheale tube moet na intubatie gecontroleerd worden. Naast de klinische beoordeling (hartfrequentiestijging, thoraxexcursies, auscultatie) wordt het registreren van end-tidal CO 2 geadviseerd, ter bevestiging van endotracheale tubeplaatsing. Deze laatste methode is niet betrouwbaar bij een circulatiestilstand. Intubatie vereist training, ervaring en onderhoud. Omdat intubatie van pasgeborenen training vraagt en niet frequent voorkomt, wordt aanbevolen lokale afspraken hieromtrent te maken tussen anesthesisten en kinderartsen. Larynxmasker Uit studies blijkt dat larynxmaskers effectief kunnen zijn voor het beademen van pasgeborenen met een gewicht van meer dan 1500 gram of een zwangerschapsduur van meer dan 34 weken. Het gebruik van een larynxmasker leidde tot kortere reanimatieduur, kortere beademingsduur en minder frequente intubatie in vergelijking met maskerbeademing. Nasofaryngeale luchtweg Een nasofaryngeale luchtweg, oftewel NPT, kan een handig hulpmiddel zijn in het openen van de luchtweg. Hiervoor kan simpelweg een endotracheale tube worden gebruikt die men inbrengt via een neusgat tot net voorbij de weerstand die gevoeld wordt bij het passeren van de nasofarynx, zodat de tip gepositioneerd is in de orofarynx. Meconium Bij meconiumhoudend vruchtwater wordt het intrapartum uitzuigen, dat is het uitzuigen van neus en mond van de zuigeling direct na de geboorte van het hoofd, niet aanbevolen. Bij een slappe, niet-ademende pasgeborene met meconiumhoudend vruchtwater wordt afgeraden om direct endotracheaal uit te zuigen. Indien positioneren en repositioneren niet leiden tot adequate reactie (stijging hartfrequentie na inflatiebeademingen) en er verdenking op tracheale obstructie ontstaat, kan door inspectie van de orofarynx worden beoordeeld of meconium een obstructie veroorzaakt. De nadruk moet liggen op starten met beademen binnen de eerste minuut na geboorte. Dit mag niet worden uitgesteld. Zuurstof of kamerlucht? À terme pasgeborene Bij de initiële beademing moet gestart worden met kamerlucht. Bij voorkeur wordt de zuurstofsaturatie gemeten met een zuurstofsaturatiemeter en kan extra zuurstof toegediend worden op geleide van de beschikbare zuurstofsaturatiecurves (Algoritme en Figuur 3). Bij het starten van thoraxcompressies moet het zuurstofpercentage worden verhoogd naar 100%. Zodra de saturatie betrouwbaar kan worden gemeten, kan de zuurstof toediening worden getitreerd op geleide van saturatie. Preterme pasgeborene Preterme pasgeborenen met een zwangerschapsduur van minder dan 32 weken bereiken met kamerlucht soms niet dezelfde zuurstofverzadiging als à terme pasgeborenen. Om deze reden kan ademhalingsondersteuning gestart worden met kamerlucht of 30% zuurstof. Preterme pasgeborenen met een zwangerschapsduur van minder dan 28 weken bereiken vaak niet dezelfde saturatie als à terme pasgeborenen. Om deze reden wordt de ademhalingsondersteuning gestart met 30% zuurstof. Op geleide van gemeten zuurstofsaturaties moet de zuurstoftoediening getitreerd worden, waarbij hypoxemie én hyperoxemie vermeden moeten worden. Als geen mengkraan voor zuurstof en kamerlucht beschikbaar is, moet gestart worden met kamerlucht en niet met 100% zuurstof. 7 Saturatie De streefwaarden voor de zuurstofsaturatie zoals in het algoritme worden weergegeven zijn gebaseerd op de 25e percentiel waarden afkomstig uit de studies van Dawson et al. (Figuur 3). Het niet bereiken van een zuurstofsaturatie >80% 5 minuten postpartum bij preterme pasgeborenen < 32 weken is geassocieerd met een hoger risico op sterfte en op ernstige intraventriculaire bloedingen. Medicatie Medicatie wordt bij voorkeur intraveneus via een navelvenelijn gegeven. Het inbrengen van een perifeer infuus wordt afgeraden tijdens een reanimatie, in verband met de lagere slagingskans en eff ectiviteit. Als de hulpverlener de techniek van het inbrengen van een navelvenelijn niet beheerst, kan een botnaald gebruikt worden. Indien er een indicatie bestaat voor laboratoriumdiagnostiek kan er gebruik gemaakt worden van het moment van inbrengen van de navelvenelijn of botnaald om materiaal af te nemen. Denk er aan het laboratorium te melden dat het materiaal afgenomen is via een botnaald. Starten met en stoppen van reanimatie Reanimatie is niet geïndiceerd in situaties waarbij sprake is van een te verwachten hoge mortaliteit of ernstige morbiditeit met kleine kans op overleving. In Nederland starten professionele hulpverleners in overleg met ouders de ondersteuning van de transitie of reanimatie meestal niet bij een of meer van de volgende criteria: * Een extreem jonge zwangerschapsduur (op dit moment <24 weken). * Anencefalie; bilaterale nieragenesie. * Vastgestelde trisomie 13 of 18. Er is een lage kans op overleving of overleving zonder ernstige handicap na adequate reanimatie van een pasgeborene zonder hartactie gedurende meer dan 10 minuten. In geval van een persisterende bradycardie < 60/min ondanks adequate reanimatie zijn er onvoldoende gegevens beschikbaar om een aanbeveling te doen over het staken van de reanimatie. Indien ondanks alle benodigde stappen in de reanimatie en het uitsluiten van mogelijk reversibele oorzaken langdurige reanimatie nodig is, kan een ervaren lid van het reanimatieteam in samenspraak met het team de beslissing nemen om de reanimatie te staken. Een redelijk tijdstip hiervoor is na 20 minuten reanimatie. Post-reanimatiezorg Monitoring Pasgeborenen kunnen na een succesvolle reanimatie op een later tijdstip alsnog verslechteren. Daarom moeten pasgeborenen na een reanimatie opgenomen worden op een specialistische afdeling voor monitorbewaking van hartfrequentie, ademhaling, zuurstofverzadiging en bloeddruk. Verder moeten bloedglucose en zuur/base-evenwicht gevolgd worden. Therapeutische hypothermie Therapeutische hypothermie kan neurologische schade na verdenking op hypoxische schade beperken. Bij pasgeborenen met een zwangerschapsduur van ten minste 35 weken en matige tot ernstige hypoxisch-ischemische encefalopathie moet, indien mogelijk, binnen 6 uur na de geboorte op basis van specifieke criteria therapeutische hypothermie gestart worden. Deze behandeling wordt alleen toegepast in gespecialiseerde centra en bestaat uit afkoeling tot 33,5 °C graden gedurende 72 uur. 7 Verschillen ten opzichte van de ERC-richtlijn * Er zijn criteria voor het niet starten van ondersteuning bij transitie en reanimatie bij extreme prematuriteit. In Nederland wordt niet gestart met de ondersteuning van de transitie en reanimatie bij pasgeborenen met een zeer jonge zwangerschapsduur (op dit moment is de grens 24 weken). * Het advies om de inspiratoire druk op te hogen wordt niet onderbouwd. De nadruk hierop op de betreffende plaats in het algoritme van de ERC kan potentieel leiden tot inspiratoire druk ophogen in plaats van adequate luchtwegopening manoeuvres enerzijds, en hoge inspiratoire drukken anderzijds. Derhalve is besloten dit advies aangepast in deze NRR-richtlijn op te nemen. * Vervolgbeademingen: in de NRR-richtlijn wordt een frequentie geadviseerd van 30-60/min en in de ERC-richtlijn 30/min. * In de ERC-richtlijn wordt geadviseerd de temperatuur te handhaven tussen 36,5 °C en 37,5 °C bij niet-asfyctische pasgeborenen. In de NRR-richtlijn wordt dit onderscheid niet gemaakt en geldt dit advies voor alle pasgeborenen. * In de ERC-richtlijn wordt het gebruik van natriumbicarbonaat nog genoemd ter overweging bij langdurige reanimatie. In de NRR-richtlijn wordt natriumbicarbonaat niet meer geadviseerd. 7
0.918092
4,184
<urn:uuid:7c4da810-6754-4ef8-88fb-1b0d86e2a7dc>
Pijn Zoals eerder gezegd maakt U beter geen gebruik van Acetylsalicylzuurhoudende medicatie bv. Aspirine ®, maar kiest U voor Paracetamol of Ibuprofen. Er mag een combinatie gemaakt worden van de 2 soorten medicatie. Op voorwaarde dat de dosis van elk medicament voor het gewicht van uw kind gerespecteerd wordt en er voldoende tijd tussen 2 dezelfde producten wordt gelaten. Wanneer moet de arts gecontacteerd worden? Nabloeding Tot enkele uren na de operatie kan uw kind wat donker bloed opbraken. De stoelgang kan tijdelijk wat zwart zien. Indien uw kind thuis blijft braken, duidelijk rood bloed verliest uit de neus of rood bloed braakt, is het belangrijk contact op te nemen met de behandelende arts. Dit kan via de raadpleging NKO 09/364.84.62 of via Spoedopname 09/364.85.55 Wanneer er duidelijk problemen zijn, komt U beter meteen naar de spoedopname. Infectie Wanneer uw kind tot 3 dagen na de ingreep terug koorts heeft is er mogelijks een infectie opgetreden. Dan is het goed om uw arts te contacteren. Op controle bij de arts De behandelende arts komt uw kind voor ontslag nog bezoeken op de kamer. Hij/ zij heeft dan gekeken of alles in orde was. Een controleonderzoek na 1 week is aangewezen, Dit kan bij uw NKO-arts , bij de huisarts of bij Uw kinderarts Contactgegevens Dienst Pediatrie: 09 364 87 70 Dr. Callier: 09 364 84 10 Dr. Desterbeck: 09 364 84 12 AZ SINT ELISABETH ZOTTEGEM Godveerdegemstraat 69 9620 Zottegem T 0032 9 364 88 99 www.sezz.be [email protected] Ref. BRO/480/v1.0 POSTOPERATIEVE ZORGEN BIJ KINDEREN NA HET VERWIJDEREN VAN DE NEUSAMANDELEN Beste ouder(s), uw kind werd vandaag in het ziekenhuis opgenomen voor een ingreep bij 1 van onze NKO- artsen. Deze brochure is specifiek samengesteld om de postoperatieve zorgen, die bij uw kind noodzakelijk zijn na het verwijderen van de neusamandelen, zo vlot mogelijk te laten verlopen. In deze folder vindt U richtlijnen om de zorgen die na de ingreep in het ziekenhuis reeds gestart zijn, thuis zo goed mogelijk verder te kunnen zetten. Op deze manier kunnen we samen werken aan een goed herstel van uw zoon of dochter. Wanneer u na het doornemen van deze folder nog vragen heeft, aarzel dan niet om de arts of de dienst pediatrie te contacteren. Welke verzorging heeft mijn kind nodig? Herstel Na het verwijderen van de neusamandelen is er geen specifieke verzorging meer nodig. Het is wel aan gewezen dat uw kind gedurende 2 à 3 dagen thuis rustig kan herstellen van de ingreep, dit om nabloeden, infecties en andere complicaties te voorkomen. Indien koortsvrij, mag uw kind buitenkomen zo het weer gunstig is. Grote fysieke inspanningen en felle zon zijn tot een tiental dagen na operatie te vermijden. Reizen kort na de ingreep wordt afgeraden. Voeding Uw kind heeft in het ziekenhuis reeds iets gedronken en gegeten. Na thuiskomst mag U uw kind met mate lichte voeding geven. Vanaf 's anderendaags zijn er geen beperkingen meer. Wat is belangrijk voor mama of papa? Wij verwachten na de ingreep lichte pijn en eventuele lichte temperatuursverhoging de dag van de ingreep en eventueel ook nog de dag nadien. Koorts Het is mogelijk dat uw kind na de ingreep koorts heeft. Dit is normaal. In deze situatie mag er koortswerende medicatie toegediend worden. U kan hiervoor Paracetamol® of Ibuprofen® geven. Dit bestaat onder de vorm van zetpillen en siroop. Gelieve geen Acetylsalicylzuur-houdende preparaten te geven (Bv. Aspirine ®), omwille van het gevaar van nabloeden Braken Het is mogelijk dat uw kind op de dag van de ingreep of de dag erna nog eens moet braken. Hierbij moet u aandacht besteden aan de kleur. Het is normaal dat de kleur donker bruin is. Dit wijst op oud, gestold bloed.
0.99321
144
<urn:uuid:7794ae92-6864-4139-9ac0-95338b9b9a9d>
BIJWERKINGEN * WAT KAN DE APOTHEKER VOOR MIJ DOEN • MEER KANS OP BIJWERKINGEN • VEEL VOORKOMENDE BIJWERKINGEN • WISSELWERKING TUSSEN MEDICIJNEN • CONTROLE MEDICIJNEN DOOR DE OVERHEID • BIJWERKINGEN MELDEN • BIJSLUITER • INFORMATIE BIJWERKINGEN Bijwerkingen kunnen heel vervelend zijn, maar kunnen soms voorkomen of verminderd worden door het medicijn correct te gebruiken. Lees altijd goed de bijsluiter en raadplaag uw apotheker bij onduidelijkheden. WAT KAN DE APOTHEKER VOOR MIJ DOEN De apotheker helpt bij het voorkomen van bijwerkingen. * Soms kunnen bijwerkingen worden voorkomen of verminderd door correct gebruik van het medicijn. Sommige medicijnen moeten bijvoorbeeld vlak voor of tijdens het eten worden ingenomen, om maagklachten te voorkomen. Uw apotheker helpt u door te adviseren hoe u het medicijn op de juiste manier gebruikt. * Uw apotheker controleert of uw medicijn goed samengaat met andere medicijnen die u gebruikt. Als uw medicijnen niet goed samengaan, kunnen er soms extra bijwerkingen optreden. * Uw apotheker controleert of uw arts de juiste dosering heeft voorgeschreven. Bijvoorbeeld bij kinderen is dit extra van belang. * Als u zwanger bent of borstvoeding geeft, controleert de apotheker of uw medicijn (nog) wel geschikt voor u is. Vertel dit daarom altijd aan uw apotheker. MEER KANS OP BIJWERKINGEN Sommige mensen hebben meer kans op bijwerkingen dan anderen. Kinderen, ouderen, zwangere vrouwen en zuigelingen die borstvoeding krijgen, hebben de meeste kans op bijwerkingen. BIJWERKINGEN EN KINDEREN Bij medicijngebruik door kinderen gelden vaak andere regels dan bij volwassenen. Om bijwerkingen te verminderen of voorkomen zal de apotheker rekening houden met de volgende punten. * Van sommige medicijnen krijgen kinderen een dosering die is aangepast aan hun leeftijd of hun lichaamsgewicht. Anders krijgen ze te veel van het medicijn binnen en wordt de kans op bijwerkingen groter. * Sommige medicijnen mogen alleen gegeven worden vanaf een bepaalde leeftijd. Andere medicijnen zijn zelfs helemaal ongeschikt voor kinderen, bijvoorbeeld omdat ze de groei beïnvloeden. * Van sommige medicijn is niet bekend of ze veilig zijn voor kinderen. Hier is nog niet genoeg onderzoek naar gedaan. BIJWERKINGEN EN OUDEREN Bij het ouder worden kunnen de lever en nieren minder goed gaan werken. Hierdoor blijven medicijnen langer in het lichaam en neemt de kans op bijwerkingen toe. Ouderen krijgen daarom vaak een lagere dosering. Ook gebruiken ouderen vaak meer dan één medicijn. Hierdoor neemt de kans toe dat de medicijnen elkaars werking beïnvloeden en er daardoor meer bijwerkingen optreden. Uw apotheker houdt toezicht op het medicijngebruik en kan als het nodig is aanpassingen maken. BIJWERKINGEN EN ZWANGERSCHAP EN BORSTVOEDING Niet alle medicijnen zijn veilig om te gebruiken als u zwanger bent, zwanger wilt worden of borstvoeding geeft. De apotheker zal rekening houden met de volgende punten. * Sommige medicijnen hebben invloed op de ontwikkeling van het ongeboren kind. Dit geldt ook voor vrij verkrijgbare medicijnen. Daarom controleren de arts en apotheker of een medicijn geen kwaad kan tijdens de zwangerschap. * Juist in de eerste weken van de zwangerschap zijn sommige medicijnen erg schadelijk voor de vrucht. Vertel uw arts en apotheker daarom altijd dat u zwanger bent of zwanger wilt worden. * Sommige medicijnen komen in de moedermelk terecht, en kunnen schade aanrichten bij het kind. Uw apotheker weet welke medicijnen u wel of niet veilig kunt gebruiken als u borstvoeding geeft. VEELVOORKOMENDE BIJWERKINGEN MAAG- EN DARMKLACHTEN Een medicijn komt na het innemen in de maag en de darmen terecht. Daar kan de werkzame stof de maag- of darmwand irriteren. Dan voelt u zich misselijk, of krijgt u buikpijn of diarree. Soms went het lichaam aan de vreemde stof en gaan de klachten vanzelf over. Raadpleeg uw arts of apotheker als de klachten lang aanhouden of erger worden. Maagklachten zijn vaak te voorkomen door een medicijn tijdens of vlak na de maaltijd in te nemen. Maar sommige middelen moeten voor een goede werking op een lege (nuchtere) maag worden ingenomen. Dit staat dan altijd op het etiket. Vraag bij de apotheek wat het beste tijdstip is. HOOFDPIJN EN DUIZELIGHEID Een medicijn kan werken op het zenuwstelsel of de hersenen. Daardoor kunnen bijwerkingen ontstaan zoals hoofdpijn of duizeligheid. Dit gaat vaak over als het lichaam aan het medicijn gewend is geraakt. Als de klachten ernstig zijn of lang aanhouden, kunt u het beste overleggen met uw arts of apotheker. OVERGEVOELIGHEID OF ALLERGISCHE REACTIE Krijgt u een heftige reactie op een medicijn, zoals jeukende bultjes, uitslag of een zwelling in het gezicht? Dan kan het zijn dat u overgevoelig of allergisch bent voor het medicijn. Dit kan gebeuren bij vrijwel alle medicijnen. De reactie kan optreden als u het middel voor de eerste keer gebruikt, maar ook na langere tijd. Vertel het altijd aan uw arts en apotheker als u overgevoelig bent voor een medicijn. In de apotheek wordt deze informatie in de computer opgeslagen. Als u een nieuw medicijn komt halen, wordt automatisch gecontroleerd of het geen problemen voor u zal opleveren. GEWENNING EN VERSLAVING Van bepaalde medicijnen kunt u lichamelijk of psychisch afhankelijk worden. Dit kan gebeuren met sterke pijnstillers, slaapmiddelen en kalmerende middelen. De kans op gewenning of verslaving wordt groter als u het medicijn voor langere tijd gebruikt. Overleg met uw arts of apotheker als u moeite heeft om te stoppen met een medicijn. WISSELWERKING TUSSEN MEDICIJNEN Als u meerdere medicijnen tegelijk gebruikt, kan het gebeuren dat ze elkaars werking beïnvloeden. Hierdoor kunnen de medicijnen minder goed werken, maar er kunnen ook meer of andere bijwerkingen optreden. Uw apotheker controleert altijd of de medicijnen die u gebruikt elkaars werking kunnen beïnvloeden. Daarvoor is het heel belangrijk dat hij precies weet welke medicijnen u gebruikt. Vertel het dus altijd aan de apotheker als u medicijnen bij een andere apotheek of de drogist heeft gehaald. Gebruik nooit medicijnen van iemand anders. Ook dan weet uw apotheker niet wat u slikt en kan hij het risico op extra bijwerkingen niet goed bepalen. CONTROLE MEDICIJNEN DOOR DE OVERHEID Een medicijn komt niet zomaar op de markt. Het moet goed werken en veilig zijn. De overheidsinstelling het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) geeft een vergunning als het medicijn aan alle eisen voldoet. Bij de beoordeling houdt het CBG rekening met de ernst van de ziekte en de werkzaamheid en de veiligheid van het medicijn. De fabrikant moet alle bijwerkingen die bekend zijn, melden. Ook als een middel al op de markt is, moeten 'nieuwe' bijwerkingen worden gemeld. Zijn die heel ernstig, dan kan een medicijn zelfs weer uit de handel worden genomen. gemeld. Zijn die heel ernstig, dan kan een medicijn zelfs weer uit de handel worden genomen. BIJWERKINGEN MELDEN Het is van belang dat alle bijwerkingen van een medicijn bekend zijn. Soms treedt er een bijwerking op die nog niet bekend was en dus niet in de bijsluiter staat. Van bekende bijwerkingen is het belangrijk te weten hoe vaak en bij wie ze voorkomen. Het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb verzamelt informatie over bijwerkingen. Artsen, apothekers en patiënten kunnen daar bijwerkingen melden. Zo kan men een goed beeld krijgen van de veiligheid van medicijnen. Naar aanleiding van meldingen bij Lareb heeft het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen al verschillende keren bijsluiterteksten laten aanpassen. Het is dus belangrijk bijwerkingen en wisselwerkingen te melden bij het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb. Dit kan via uw arts of apotheker of via de website www.lareb.nl. Op die site kunt u een vragenlijst invullen. Zo krijgt Lareb een goed beeld van de situatie en draagt u bij aan een veiliger medicijngebruik in Nederland. U kunt bijwerkingen en andere klachten over medicijnen ook melden op de website www.meldpuntmedicijnen.nl. Een melding van een bijwerking wordt dan doorgegeven aan Lareb. BIJSLUITER Medicijnen zonder bijwerkingen bestaan bijna niet. Iedereen die een medicijn gebruikt, kán dus last van een bijwerking krijgen, maar het komt nooit voor dat één gebruiker last krijgt van álle bijwerkingen. De bijwerkingen staan in de bijsluiter van een medicijn. Vaak staat erbij of die bijwerkingen veel of juist zelden voorkomen. Sommige bijwerkingen worden ontdekt tijdens de ontwikkeling van een medicijn, andere komen pas aan het licht als het middel al op de markt is. Aan de hand van meldingen door artsen, apothekers en patiënten wordt de bijsluiter bijgewerkt. Hoe langer de lijst met bijwerkingen, hoe meer ervaring er met het middel is opgedaan. Dat wil echter niet zeggen dat een middel met een lange lijst van bijwerking slechter is dan een middel met een korte lijst met bijwerkingen, maar alleen dat er meer ervaring mee is opgedaan. INFORMATIE In de bijsluiter staat altijd informatie over de mogelijke bijwerkingen van een medicijn. Deze informatie vindt u doorgaans onder het kopje 'Bijwerkingen', 'Wanneer niet gebruiken' of 'Waarschuwingen'. Op Apotheek.nl vindt u uitgebreide informatie over veel medicijnen en hun bijwerkingen. Ook kunt u hier informatie vinden over kinderen en medicijngebruik, en ouderen en medicijngebruik. Blijft u toch nog met vragen zitten, vraag dan advies aan uw apotheker. Op de site van het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb, www.lareb.nl, kunt u bijwerkingen van uw medicijn melden. Ook is hier opzoeken welke bijwerkingen er al gemeld zijn van uw medicijn. BELANGRIJK * Uw apotheker kan u adviseren over het juiste gebruik van uw medicijnen. Dat kan bijwerkingen voorkomen of verminderen. * Het is belangrijk dat uw apotheker en arts weten welke medicijnen u gebruikt (ook receptvrije medicijnen). Dan zijn ongewenste wisselwerkingen te voorkomen. * Als u overgevoelig bent voor een bepaald medicijn, is het goed dit te melden aan uw apotheker en arts. Ook als uw lever of nieren niet optimaal werken, kunt u dit het beste doorgeven. * Neem medicijnen precies volgens de gebruiksaanwijzing in. U vindt de gebruiksaanwijzing op het etiket. * Als zwanger bent of wilt worden, vertel dit dan aan uw arts en apotheker. Dan kunnen zij er rekening mee houden dat u alleen medicijnen krijgt die geschikt voor u zijn. * Meld bijwerkingen aan uw apotheker en arts. In sommige gevallen kan de arts de dosering aanpassen of een ander middel voorschrijven. * Stop nooit zomaar met een medicijn dat door uw arts is voorgeschreven. Vraag eerst uw apotheker of arts om advies! Vraag over uw medicijnen? Apotheek.nl Herzien januari 2019
0.989773
272
<urn:uuid:ae1ad4b1-a7a8-4fa5-b648-5a9e36afa7e6>
PERSLIJST CENTRAAL TUCHTCOLLEGE VOOR JULI 2021 Onder voorbehoud, als u wilt weten of er eventueel wijzigingen zijn dan kunt u contact opnemen met het Centraal Tuchtcollege, 088 – 371 25 10 vrijdag 2 juli 2021 ochtend 10.15 C2020.184 klager / specialist ouderengeneeskunde (NB) 11.15 C2020.124 klaagster / specialist ouderengeneeskunde (U) C2020.184 Klacht: Klacht tegen een specialist ouderengeneeskunde. De echtgenote van klager (patiënte) heeft de ziekte van Alzheimer en is opgenomen in het behandelcentrum waar beklaagde werkzaam is. Ten behoeve van patiënte is een mentor aangesteld, niet zijnde klager. Klager heeft tegen de aanstelling van een mentor beroep ingesteld. Klager verwijt de arts dat hij: 1. een verkeerd behandelbeleid heeft gevoerd ten aanzien van patiënte; 2. zijn positie en de klachtenprocedure heeft misbruikt om onafhankelijk mentorschap af te dwingen; 3. aanvankelijk geen second opinion heeft willen laten uitvoeren en patiënte ten onrechte niet heeft doorverwezen; 4. heeft gehandeld in strijd met de regels uit de Wet BOPZ en de Wlz. Ondanks verzoeken van het RTG heeft klager niet aangetoond dat de mentor van patiënte instemt met het indienen van de klacht. RTG Eindhoven: verklaart de klacht niet-ontvankelijk. Gemachtigde specialist ouderengeneeskunde: mr. J.M. de Vries te Eindhoven C2020.124 Klacht: Klacht tegen een specialist ouderengeneeskunde. Klaagster is de dochter van een overleden vrouw (patiënte) die in een woongroep voor ouderen met psychogeriatrische problemen verbleef. Beklaagde was als specialist ouderengeneeskunde verbonden aan het woonzorgcentrum en hoofdbehandelaar van patiënte. De klacht houdt in dat beklaagde: 1. medicatie heeft voorgeschreven aan patiënte, waarvan zij versuft is geraakt met als gevolg dat zij is gevallen en haar heup heeft gebroken; 2. ten onrechte de hartmedicatie van patiënte heeft stopgezet, zonder daarvan melding te maken in het dossier; 3. op een bepaalde dag had moeten handelen met de informatie van de arts die patiënte een dag tevoren had onderzocht; 4. geen multidisciplinair traject voor de diagnosestelling depressie – delier – dementie heeft ingezet; 5. op een bepaald moment geen valprotocol in werking heeft gezet; 6. haar informatieplicht zowel jegens patiënte als klaagster als vertegenwoordiger heeft geschonden. RTG Amsterdam: verklaart de klachtonderdelen 1, 3a, 4 en 6 gegrond; legt aan beklaagde maatregel van berisping op; verklaart de klacht voor het overige ongegrond. Gemachtigde specialist ouderengeneeskunde: mr. S. Dik te Amsterdam middag 13.15 C2020.274 klager / specialist ouderengeneeskunde (Dr) C2020.274 Klacht: Klacht tegen specialist ouderengeneeskunde. De klacht gaat over de behandeling van klagers moeder. Zij was tot aan haar overlijden - na een overplaatsing vanuit een andere zorggroep - opgenomen op de verpleeghuis-unit van een woonzorglocatie. Beklaagde was daar werkzaam als specialist ouderengeneeskunde. Klager verwijt beklaagde: 1) dat zij ten onrechte de antistollingsmedicatie heeft stopgezet; 2) dat zij de moeder van klager onvoldoende heeft laten drinken; 3) dat er palliatieve zorg is verleend in plaats van zorg gericht op het leven; 4) dat de moeder van klager niet is gereanimeerd; 5) dat er een actieve levensbeëindiging is verricht door het toedienen van een te hoge dosis morfine. RTG Groningen: Niet-ontvankelijk in verzoek tot schadevergoeding; Ad 1) gegrond en legt de maatregel van waarschuwing op; Ad 2 t/m 5): ongegrond. Publicatie ogv artikel 71 Wet BIG. Gemachtigde specialist ouderengeneeskunde: mr.drs. M. Kremer te Groningen vrijdag 9 juli 2021 ochtend 11.00 C2021.037 klager / psychiater (niet praktiserend) (NH) C2021.037 Klacht: Klacht tegen psychiater die bij klager onderzoek heeft gedaan in het kader van een letselschadeprocedure. Hierbij heeft een anamnesegesprek plaatsgevonden, een psychiatrisch onderzoek en zijn testen afgenomen. De afspraak vond in verband met corona plaats via een videoverbinding. De opdrachtgever voor deze psychiatrische expertise was de rechtbank. De klacht houdt in dat: 1. de inhoud van de conceptrapportage psychiatrische expertise van beklaagde, en ook de inhoud van zijn definitieve rapportage, niet juist is. Meer specifiek is het verwijt dat de inhoud van het conceptrapport niet overeenkomt met hetgeen op de dag van het onderzoek was besproken en de inhoud van de definitieve rapportage niet juist is omdat verweerder niets heeft gedaan met de reactie van klager; 2. verweerder zich niet onafhankelijk heeft opgesteld. RTG Amsterdam: verklaart de klacht kennelijk ongegrond. middag 13.15 C2021.019 klager / psychiater (Gld) 14.15 C2020.259 klaagster / psychiater (NH) 15.15 C2020.256 klager / psychiater (NH) C2021.019 Klacht: Klacht tegen kinder- en jeugdpsychiater. Klager is gescheiden. Hij heeft uit het huwelijk drie minderjarige kinderen. Met het oudste kind heeft hij sinds 2015 geen contact meer. Sinds 2017 wordt het ouderlijk gezag over de drie kinderen alleen door de moeder uitgeoefend. In 2019 zijn de kinderen onder toezicht gesteld. De psychiater is regiebehandelaar van het oudste kind. Tijdens een EMDR-behandeling heeft dit kind uitlatingen gedaan over grensoverschrijdend gedrag van klager. Naar aanleiding hiervan heeft een gesprek plaatsgevonden tussen het kind, de moeder, de gezinsvoogd en de psychiater. Daarop heeft de moeder aangifte gedaan van seksueel misbruik van het oudste kind door klager. Klager verwijt de psychiater onder meer dat zij informatie over hem en zijn kinderen heeft gedeeld met de gezinsvoogd. Daarnaast verwijt klager beklaagde dat zij niet transparant werkt, nu zij de informatie over klager (over wie zij zich een oordeel had gevormd) wel heeft geuit naar de gezinsvoogd maar niet met klager heeft gedeeld. Tot slot verwijt klager beklaagde dat zij niet naar eer en geweten handelt, nu zij kennis heeft genomen van het feit dat zij verkeerd is geciteerd en er uitlatingen namens haar zijn gedaan waarvan zij zegt deze nimmer te hebben gedaan. RTG Zwolle: verklaart de klacht ongegrond. Gemachtigde psychiater: mr.drs. L.A.P. Arends te Nijmegen C2020.259 Klacht: Klacht tegen psychiater die werkzaam is bij een GGZ-instelling en daar deel uitmaakt van een FACT-team. De psychiater heeft als lid van dit team meermalen een huisbezoek aan klaagster afgelegd. Tussentijds is klaagster meermalen opgenomen geweest. De klacht houdt in dat de psychiater klaagster heeft gedreigd met een gedwongen opname en haar wens met rust gelaten te worden niet heeft gerespecteerd. Ter onderbouwing van haar klacht stelt klaagster dat (onder andere) de psychiater op haar deur stond te bonken, zonder zich voor te stellen binnenkwam en rare vragen stelde, waarop klaagster heeft gevraagd of hij van haar erf af wilde gaan. Zij heeft de psychiater aangegeven met rust te willen worden gelaten. Volgens klaagster is hij door de politie gevraagd zijn bezoeken aan haar te staken. Ook vrienden van klaagster hebben de psychiater gevraagd zijn bezoeken aan haar te staken. Door deze bezoeken is klaagster tien kilo afgevallen, kampte zij met depressieve klachten, hartkloppingen en hartfalen van de stress et cetera. Klaagster heeft de psychiater hiervan op de hoogte gebracht; in reactie daarop dreigde hij volgens klaagster wekelijks dat zij op een gesloten afdeling zou worden opgenomen. RTG Amsterdam: verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Gemachtigde psychiater: mr. W.R. Kastelein te Zwolle C2020.256 Klacht: Klacht tegen psychiater. Klager is door zijn huisarts in verband met klachten als gevolg van ADHD naar de psychiater verwezen. Klager is gedurende enige tijd bij hem onder behandeling geweest. Op enig moment is de behandelrelatie verbroken. De klacht houdt in dat de psychiater: 1. niet voldoende zorgvuldigheid heeft betracht ten aanzien van klagers dossiers omdat daarin onwaarheden en onjuistheden over hem staan opgenomen; 2. zonder klagers toestemming met de Raad voor de Kinderbescherming heeft gesproken en zonder toestemming van klager informatie over hem aan zijn huisarts heeft verstrekt; 3. in de informatie aan de huisarts heeft gesteld dat bij klager zeker sprake is van persoonlijkheidsproblematiek en paranoïde persoonlijkheidstrekken, terwijl deze diagnoses niet met klager zijn besproken en daarvoor geen behandelplannen zijn opgesteld; 4. geen verwijzing voor een second opinion heeft gegeven; 5. geen zorg heeft gedragen voor een adequate overdracht van zorg, zodat klager verstoken bleef van hulp; 6. in zijn communicatie klager niet integer behandelt, waardoor klager zich niet gehoord en niet serieus genomen heeft gevoeld. RTG Amsterdam: verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Gemachtigde psychiater: mr. K.S. Waldron te Utrecht vrijdag 16 juli 2021 middag 13.00 C2021.016 klager / tandarts (ZH) 14.00 C2020.276 klager / tandarts (NH) C2021.016 Klacht: Klacht tegen tandarts. Verweerder, tandarts, heeft bij klager een kroon geplaatst op element 17. Een maand nadien heeft verweerder klager gezien i.v.m. klachten aan hetzelfde element. Er werden geen afwijkingen gevonden. Drie maanden later heeft verweerder klager hier nogmaals telefonisch over gesproken en aangeboden de kroon kosteloos opnieuw te plaatsen. Klager verwijt verweerder, samengevat, dat hij bij de plaatsing van de kroon fouten heeft gemaakt te weten: 1. het te veel aanpassen/verwijderen van de amalgaanvulling van de tegenoverliggende kies, waardoor deze is uitgehold; 2. het niet gebruiken van carbonpapier bij het controleren van de occlusie. Ook zou verweerder onvoldoende naar klager hebben geluisterd. RTG Den Haag: Klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Gemachtigde tandarts: mr. K.M. ten Pas te Amsterdam C2020.276 Klacht: Klacht tegen tandarts. De beklaagde tandarts is eigenaar van een tandartspraktijk. In 2019 heeft deze tandarts bij klager boven in de mond een 10-delige brug geplaatst. In maart 2018 heeft de tandarts klager een begroting van de kosten gemaild. De klacht houdt in dat de tandarts: 1) de betrekking met klager verbreekt, deze betrekking vervolgens ongeldig herstelt en klager grof beledigt; 2) liegt door te stellen dat klager geen vordering op de tandarts heeft en dat klager een oplichter is die chanteert; 3) weigert een kopie van het dossier aan de nieuwe tandarts te sturen; 4) klager geen inlichtingen geeft; 5) weigert de aangetekende brief door te sturen naar de klachtenfunctionaris; 6) zich onbehoorlijk gedraagt door gebruik te maken van Infomedics; 7) herhaaldelijk en systematisch klager beledigt en liegt; 8) een gebrek aan kennis met betrekking tot Infomedics heeft; 9) het recht van klager als patiënt schendt door geen bewijs te tonen van de techniekkosten van € 1.678,30; 10) het saldo van klager van € 102,39 niet terugbetaalt; 11) klager en indirect zijn tandartsen verbiedt een betrekking met klager als patiënt aan te gaan. RTG Amsterdam: Ad 1, 4 t/m 9 en 11: ongegrond, Ad 2, 3 en 10: gegrond. Berisping.
0.813523
132
<urn:uuid:65847e1f-2741-453a-829e-60e6ff7de28f>
Hooggevoelige personen. Wat is HSP? De afkorting HSP staat voor "High Sensitieve Person" oftewel hooggevoelige persoon. Iemand die gevoeliger is voor indrukken en subtieler nuances en details intenser waarneemt dan gemiddeld. Alle indrukken worden uitgebreider en intensiever gefilterd dan bij de gemiddelde mens. Ook staat een HSP-er veel meer "open" naar hun omgeving. Elk moment van de dag doen we indrukken en vele prikkels op, via onze zintuigen, horen, zien, ruiken, proeven en voelen. Denk maar eens wat er allemaal in onze omgeving gebeurt. Luchtvervuiling, onze voeding, elektrosmog, chemische toevoegingen aan voeding en cosmetica, grote mensenmassa's, harde muziek. Maar ook als je een kamer binnen komt waar meerdere mensen zijn ervaar je buiten de sfeer om ook feilloos de onuitgesproken spanningen. Gevoelig zijn is een eigenschap die bij het zenuwstelsel thuishoort in combinatie met de hersenen. Ergens in het proces van het binnen komen van prikkels naar de verwerking hiervan loopt het bij hooggevoelige mensen anders dan bij de gemiddelde mens. De verwerking van de binnengekomen prikkels loopt als het ware complexer, intenser, uitgebreider, nauwkeuriger. Voor een HSP-er kan dit al snel te veel worden en raken overprikkeld door letterlijk een teveel aan (sterke) prikkels. Hoog sensitive mensen raken dan ook sneller door hun energie heen omdat er ook meer energie nodig is alle indrukken te verwerken. Want immers het denken, het verwerken van alle prikkels kost ook veel energie. Daarnaast is deze snelle maatschappij niet voldoende toegerust op de emotioneel gevoelige mensen (HSP) die sterk reageren op bovenstaande. In onze hectische westerse maatschappij is er vaak niet voldoende ruimte voor gevoeligheid en bestaat de neiging dit als zwakte te zien. De nadruk ligt op verstand en ratio. Hooggevoeligheid is niet iets wat je hebt mar wat je bent. Veel hooggevoelige mensen ervaren in eerste instantie dan ook last van hun eigenschap en vragen zich af wat er mis met hen is. Zij hebben de neiging zich zelf te willen veranderen, en hun eigenschap te onderdrukken of negeren. HSP-er zijn wordt ervaren als verrijkend, vermoeiend, boeiend. Hooggevoeligheid is een karaktereigenschap die positief is en als positief ingezet moet worden. Door hoog- gevoeligheid kun je bijvoorbeeld sneller gevaren signaleren, in de gaten hebben dat iemand liegt, zien eerder problemen, doorzien sneller verbanden, zien risico's, kleine nuanceverschillen waarnemen, intenser genieten van kunst of muziek en beter concentreren. Hooggevoelige personen zijn vaak gewetensvol, harde werkers, begaan met anderen, vredezoekers en denken vaak diep na over het leven. Ze denken goed na, kunnen niet goed of minder goed risico's te nemen of impulsief te handelen. HSP-ers leven zeer bewust en zien het welzijn van mens en dier. Ze hebben en ervaren een sterke intuïtief, creatief in het bedenken van oplossingen. Ze hebben het nodig eerst rustig overwegingen te maken alvorens ergens op af te stappen. Ze richten zich meer op de verbintenis tussen mensen als op de verschillen of de status verschillen. Een groot tegenwicht voor al de mensen op onze maatschappij die gericht zijn op carrière, veel geld verdienen, egoïsme. Door eigenschappen als groot inlevingsvermogen, intuitie, veel oog hebben voor anderen, goed en serieus kunnen luisteren, meevoelen, betrokken, en steunen zijn ze vaak een steun en toeverlaat voor anderen. Echter deze goede eigenschappen zijn voor hen zelf ook vaak de valkuil. Door je goed kunnen inleven en invoelen in anderen zijn ze vaak geneigd zich zelf te vergeten en zich te richten op de buitenwereld in plaats van wat goed is voor hen zelf. Overprikkeling ligt dan al snel op de loer !!. Door de sterke beleving van prikkels kunnen ze sneller geagiteerd zijn, kort lontje hebben als er te veel prikkels zijn, het even niet meer zien, schrikken erg gemakkelijk, zien sneller beren op de weg, het omgaan met grote veranderingen si lastig en kost tijd, het tempo van de omgeving bij te benen is zoiets als ongetraind de marathon lopen, er is immers steeds tijd nodig om alles te verwerken. Door de omgeving kan het omgaan met hen juist als erg intensief worden ervaren, gevoel bespreken is voor een HSP-er erg belangrijk maar wordt immers niet door anderen zo ervaren wat een afstotende werking kan hebben. Toch zullen uiteindelijk na een leerweg de meeste HSP-ers deze eigenschap als positief ervaren. Als ze maar genoeg tijd krijgen alles wat ze meemaken te laten bezinken, erover na te denken, te voelen dat het uit de emotie, de energie blijft. De kans krijgen de ervaringen te bespreken, soms meerdere malen. Kan dit niet direct dn wordt deze informatie wel opgeslagen en is het noodzakelijk dit op een later moment alsnog te verwerken. Wat eigenschappen en kenmerken van HSP-ers op een rijtje: * (te) zorgzaam en bewust * Lichamelijk gevoeliger. * Alles graag tot in de puntjes willen doen en bang om fouten te maken. * Regelmatig behoefte aan een rustige omgeving. * Meer behoefte aan diepgang, bezinning en spiritualiteit * Stemmingen en emoties van anderen goed kunnen aanvoelen. * Sneller in de gaten hebben waar problemen en oplossingen liggen. * Over veel dingen nadenken en dingen van verschillende kanten bekijken * Nemen gedetailleerder, subtieler en intenser waar * Vaak een groot gevoel voor oprechtheid, en niet tegen onrecht kunnen. * Erg eerlijk waardoor ze soms het gevoel hebben iets te moeten zeggen, dit wordt niet altijd in dank afgenomen of ze zelfs kwalijk genomen of als spits ervaren. Terwijl ze dit juist absoluut niet zijn. Horen ze dit dan kunnen ze diep, diep hierdoor geraakt worden en dit als bijzonder pijnlijk ervaren. * Feilloos aanvoelen of de waarheid wordt gesproken. Vaak kun je als HSP-er niets met die "wetenschap", de ander zal zijn reden hebben om de waarheid (nu even) niet te vertellen. Het wordt wel als belastend ervaren en veel HSP-ers moeten dan ook leren hiermee om te gaan en dit los te laten. * Altijd al het gevoel te hebben anders te zijn als anderen en een (constant) gevecht moet leveren om tegen de gevestigde orde te moeten opboksen. Vaak wordt dit als kind en in je gehele jeugd al ervaren maar niet als zodanig herkend. Een gevoel van anders zijn is lastig te omschrijven maar voor veel HSP-ers direct herkenbaar. * Jezelf vaak afvragen; wat is er toch met mij aan de hand!?. * Veel HSP-ers zijn vroeger gepest op school of worden als volwassenen op het werk gepest. * Zijn erg gevoelig voor prikkels van buitenaf, zich overladen voelen door indrukken en prikkels. Vaak voelen HSP-ers zich hierdoor niet op hun gemak. * Hebben meer moeite en meer tijd nodig om indrukken te verwerken. * Hebben een diep en rijk innerlijk leven; dromen, fantaseren en overwegen veel. * Worden meer dan gemiddeld geroerd door natuur, kunst en muziek. * Eigen emoties en emoties van anderen worden intenser ervaren. * Hebben moeite met planning en het verkrijgen van structuur. * Kunnen verlegen overkomen maar zijn dat veelal niet. * Zijn vaak plichtsgetrouw en perfectionistisch. * Harde werkers, (gevaar voor overwerkt raken) * Functioneren minder goed als ze geobserveerd worden en geëvalueerd worden. * Gericht op noden en zorgen van anderen, moeite om eigen grenzen aan te geven. * Hebben relatief meer en sneller last van stress, spanning en fysieke klachten zoals hoofdpijn, allergieën, maag/darmklachten, chronische vermoeidheid, emotionele blokkades enz. * Lopen groter risico op stemmingswisselingen, depressiviteit, angsten en verslavingen. Globaal genomen zijn er twee soorten HSP-ers. De grootste groep van zo'n 70% zijn van nature rustige en veelal introverte mensen. Ze voelen zich het prettigst bij een redelijk rustig en gelijkmatig leven met niet al te veel risico's. De andere 30% wordt wel HSS genoemd " high sensation Seekers". Ze hebben wel behoefte aan verandering, nieuwe ervaring en spanning in hun leven. Enerzijds zijn ze snel verveeld en op zoek naar uitdaging, anderzijds raken ze snel overbelast. Met 1 voet op de rem, het andere op het gaspedaal. Prikkels; Er zijn altijd wel prikkels in je omgeving, ze horen bij het leven. Je kunt je er dus niet aan onttrekken. Wij hebben er niet altijd controle over. Prikkels kosten je echter (veel) energie om te verwerken en je hebt rust nodig om te herstellen. Aan de andere kant hebben wij prikkels ook nodig om te groeien, te ontwikkelen en te kunnen functioneren. Bij te weinig prikkels ontstaat verveling. Bij een goede hoeveelheid prikkels, voel je je lekker maar bij een teveel aan prikkels ervaar je stress, dit voel je aan alles, je lijf, je mentale welzijn, emoties, allerlei lichamelijke en/of geestelijke klachten als b.v. hoofdpijn-migraine- rsi- spierklachten-spijsverteringsklachten- fybromyalgie, enz, je hormoonhuishouding verandert. Als de overprikkeling kort duurt is dit ook niet erg, het is wel slecht om teveel en te lang achter elkaar overprikkeld te zijn. Dit geldt voor iedereen, maar hoog sensitieve personen lopen een groter risico omdat ze vaker, sneller en meestal intenser overprikkeld raken. HSP-ers hebben meer rust nodig. En het is voor hen van groot belang hier bewust van te zijn en een goede balans hierin weten te vinden. Wat je wel kunt doen, wel kunt leren is het aantal prikkels wat je zelf toevoegt te minimaliseren. Prikkels kunnen van buiten komen of van binnen. Prikkel van buitenaf zijn bijvoorbeeld een hectische thuis-of werksituatie, druk verkeer, geluids(overlast) prestatiedruk, vervelende kleding of bepaald eten, honger, onrust, stress en verdriet bij anderen, viezigheid, verassingen, onvoorspelbare gebeurtenissen. Prikkels van binnenuit worden meestal veroorzaakt door emoties, het denken, overwegingen, bewust en onbewuste denk en emotieprocessen. Veel HSP-ers verliezen ook energie aan andere mensen in je omgeving, juist omdat je erg open staat voor deze omgeving en dus veel energie hiervan oppikt. Energie welke zowel positieve als negatieve energie kan zijn en je het gevoel kan geven dat je hierdoor wordt leeggezogen. En veel HSP-ers zijn erg zorgzaam voor hun omgeving. Wees van je hooggevoeligheid bewust en accepteer dat je hooggevoelig bent. Dat is een 1 e stap om te werken vanuit een valkuil of een last naar juist een kwaliteit. Iets wat je juist kan helpen, wat je kunt sterken, wat een gave is. Begrijp wie je zelf bent !. Wat is hiervoor belangrijk. Sleutelwoorden hiervoor zijn aarden, rust, balans, prikkelarm, deze brengen je in basis terug naar een emotionele gezondheid. Leer goed te aarden, goede en volledige aardingsoefeningen zijn hiervoor essentieel, visualisatieoefeningen. Leer waar je eigen grenzen liggen. Welke prikkels kun je wel aan, wanneer moet je `nee`zeggen. Leer deze grenzen te uiten. Dit is zeker niet eenvoudig en blijft vaak een leerschool met een w eg van vallen en opstaan maar wel een manier om hierdoor uiteindelijk je persoonlijke innerlijke kracht te versterken en vind je meer balans tussen activiteit met prikkels en rust met minimale of geen prikkels. Wat vriendelijker, liever en milder te zijn nar je zelf helpt al omdat de negatieve prikkels, de negatieve energie, gedachten en emoties minder de overhand te laten krijgen. Belangrijk om uit te vinden, wat zijn nu voor jou de dingen die je overprikkelen en welke niet of minder. Ben je je hiervan goed bewust dan leer je veel over je zelf en geeft je de kans hier naar te leven en jezelf te beschermen. Wat in de praktijk vaak gebeurd is dat hsp-ers de energie van anderen oppikken en vast houden. Als je dit niet weet, je hiervan niet bewust bent kan dit je zelf erg in verwarring brengen en onzeker maken. Vaak voel je je dan erg moe, doodmoe, leeg, zelfs lichamelijke reacties als misselijk worden zijn niet vreemd. Als je bewuster kunt omgaan met je energie, heel gericht je energie te geven daarnaast kunt waken dat je geen onnodige energie weg geeft ben je al ver op weg naar je balans. Je houd dan meer energie over voor je zelf. Veel hsp-ers blijven dit nu juist een moeilijk punt vinden en ervaren door de dag, door het leven vaak vermoeidheid, een gebrek aan energie, een gevoel aan je zelf voorbij te lopen. Juist door de extra, de onverwachte gebeurtenissen in het leven kunnen je uit het lood brengen. Heb je het zo goed gepland voor jezelf, komen er gebeurtenissen op je pad waarvan je niet voorzien hebt dat het je zo veel energie kost. Bewuster omgaan met de energie. Rust zoeken in de natuur, mediteren, aardings- en ademhalingsoefeningen, rust in je omgeving, met activiteiten die niet op je hoofd, je denken gericht zijn. Dit helpt om je overprikkeling om te zetten. Bij goed aarden leer je je bewust te zijn van je lichaam en je grenzen, leer je dat je in het hier en nu leeft, leer je dat je gevoed wordt door de energie die uit de aarde komt. En als je zo ver bent te weten wat je overprikkeld kun je dit goed gebruiken om overprikkeling voor te zijn. HSP: Intuiїtie – Ratio -Werk Voor veel mensen die geen weet hebben van hooggevoeligheid, er nooit mee te maken hebben gehad is HSP maar een raar en misschien zelfs eng begrip en voelen zich hierdoor bedreigd. Wat zijn dat voor mensen, weten die nu alles wat ik denk en voel, doorzien ze mij nu helemaal, zijn die paranormaal, vast allemaal zweverige mensen. Het kan je als HSPer een hoop afkeurend en / of afwijzend gedrag brengen. (Wat voor een HSP-er al erg moeilijk is te ervaren.) boosheid kan ook voorkomen uit het feit dat je hen soms beter doorziet dan ze zelf al zijn. Als HSP-er kan je mensen soms zonder iets te doen tegen je in het harnas jagen, je energieveld om je heen is duidelijk aanwezig. Blijf trouw aan je zelf, blijf geloven in je zelf. Vat het niet persoonlijk op. Maak het duidelijk aan je omgeving zodat deze begrijpt wat het voor jou is, dit geeft duidelijkheid en begrip. Eng vinden komt mogelijk voort uit zich bedreigd voelen. Voor veel mensen is er de vraag wat hun roeping is, wat moet ik doen, wat kan ik. Jonge mensen moeten al erg vroeg op school beroepsrichtingen kiezen waar ze nog geheel niet mee bezig zijn en nog lang niet aan toe zij. Deze vraag stelt uiteraard ook een hsp-er zich, vaak nog veel meer, veel vaker. Juist omdat ze zo gevoelig zijn voor hun (werk) omgeving en veel bezig zijn met zingeving. Als antwoord op deze vraag gaan mensen nadenken wat ze willen. Echter dit nadenken is deels natuurlijk goed, vraag informatie, praat met mensen uit je omgeving. Echter wat ook belangrijk is maar vaak niet wordt gedaan is afgaan op je gevoel, afgaan op je intuiїtie. Vaak ligt datgene wat je wilt namelijk verborgen in een diepere innerlijke laag. Een laag waar je niet altijd, vaak niet, makkelijk bij komt. Want hoe kom je nu bij de ziel van je gevoel, nouw in ieder geval niet door ons ratio, ons denken. Bij je ziel kom je vooral door je gevoel, je intuitie te laten spreken. Maar hoe kom je daar nu, hier zijn verschillende manieren voor. Je kunt een rustige plek opzoeken war je goed, geborgen, rustig en veilig voelt. Probeer dan naar binnen in je zelf te keren door meditatie. Kijk, voel, ervaar en onderzoek wat er in je hart leeft. Je kunt je zelf ook vagen stellen en deze mee nemen in je meditatie. Wat doe je het liefst als er alle mogelijkheden zouden zijn en je je niet belemmert voelt door praktische en / of financiële bezwaren, wat was je droom toen je een kind was?, wat wil je worden als je later groot bent?, hoe en waarmee komen je talenten ten volle naar buiten, welke wens is er diep van binnen aanwezig, wat geeft je een goed en blij gevoel?, wat je zegt je onbewuste innerlijke stem, waar krijg je energie van en wat kost je energie?. Zomaar wat vragen die je mee kunt nemen en waarvan de antwoorden vanuit je gevoel je aanwijzingen, richtingen kunnen geven en wellicht wat zeggen over je roeping. Voel het !!. Heb je een idee, een beeld wat je roeping is het vaak zo dat je hiernaar toe moet werken wat betreft baan, opleiding, praktische invulling, nieuwe dingen leren, nieuwe mensen en nieuwe omgevingen leren kennen, of juist iets op het gebied van kracht, zelfvertrouwen. Ga de reis, maar doe het stap voor stap, vertrouw op je zelf. Veel HSP-ers voelen zich thuis in een werkomgeving waarin ze kunnen adviseren, zorgen. Waarin ze hun creativiteit, intuiїtie en sensiviteit goed kunnen inzetten. Belangrijk is voor veel HSP-ers een rustige werkomgeving met een goede sfeer waarin ze voldoende tijd en energie aan de werkzaamheden kunnen geven zonder teveel tijdsdruk. Kunnen werken op je eigen manier. Werkomstandigheden als geluid, licht, geuren kunnen erg bepalend zijn voor een HSP-er. Hoe meer je hierin doet waarin je je goed voelt hoe meer je ook kunt betekenen voor anderen. Zowel privé als voor je werkgever of voor je zelf als zelfstandige kunt betekenen. Voor veel HSP-ers zijn er een aantal voor hen veel voorkomende valkuilen welke ook in je werk ten uiting kunnen komen. Te denken aan bijvoorbeeld faalangst, perfectionisme, overprikkeling, je zelf verliezen in problemen van collega's en/of klanten, teveel medeleven. Rust en een professionele afstand oefenen is een goede leerweg. Ook in je werkomgeving is het zo dat hoe meer je jezelf waardeert, erkent, accepteert hoe meer de buitenwereld dit ook doet. Er valt nog veel meer te vertellen over HSP-er. Echter wellicht hebt u na het lezen hiervan een beeld gekregen, is het en eye-opener geweest. Laat het dan een beginstuk zijn van waaruit verder gezocht kan worden naar het vinden van de juiste weg. Persoonlijke ervaringen en ervaringen van vele mensen in de praktijk hebben mij veel geleerd en handreikingen gegeven over het omgaan met HSP. Tevens zijn er vele boeken, informatieve sites en artikelen die je helpen een weg te vinden. Lukt het niet in je eentje, zoel hulp!, er zijn vele (natuurgeneeskundige) therapeuten die je op weg kunnen helpen of je kunnen doorverwijzen naar andere professionele hulpverlening. Wees een spiegel voor je zelf. Gebeurtenissen in je leven gebeuren niet "zo maar". Vraag je zelf af waarom de gebeurtenissen juist jou overkomen. Hier hoef je geen "zwaar" onderwerp van te maken maar vraag het jezelf af, mediteer erover, wees je ervan bewust. Het geeft je zo veel kracht, kennis, inzicht en zelfvertrouwen. Gun het jezelf.. !!.. je hebt een prachtige eigenschap!!. Bronvermelding: Persoonlijke- en praktijkervaringen. www.hooggevoelig.nl www.ookzogevoelig.nl www.vereniginghooggevoelig.nl Boeken: Leven met hooggevoeligheid, van opgave naar gave van Susan Marletta-Hart. Voluit leven met hooggevoeligheid van Susan Marletta-Hart.
0.918521
1,399
<urn:uuid:85bba4dc-db49-4621-a435-4e27774b6087>
1. Diagnose 1.1. Algemeen - Klinisch onderzoek, inclusief borst-, rectaal en gynecologisch nazicht - Antecedenten nagaan van maligniteit, geresecceerde letsels, spontane regressie letsels? - Bloedname - Faeces occult bloed - CT Thorax-abdomen-bekken - Endoscopie op klinische indicatie - CORE-biopsie of FNAC van makkelijkst aanprikbare letsel - Eventueel PET-CT 1.2. Aanvullende diagnostiek in functie van APO en lokalisatie 1.2.1 Adenocarcinoma en niet gespecifieerd carcinoma - Cervicale AP: zie Head en Neck primary unknown - Supraclaviculaire of axillaire AP: RX (MRI) borsten bij vrouwen, PSA bij mannen > 40 jaar - Mediastinale AP: bepaling betaHCG en alfafoetoproteine. RX (MRI) borsten bij vrouwen, PSA (>40 jaar) en echo scrotum bij mannen - Longmetastasen, pleuravocht: RX (MRI) borsten en bepaling CA125 bij vrouwen, overweeg gynecologisch nazicht, PSA bij mannen > 40 jaar - Peritoneaal: urine, eventueel cystoscopie, en CA19.9. RX (MRI) borsten, gynecologisch nazicht en CA125 bij vrouwen, PSA bij mannen > 40 jaar - Retroperitoneale AP: urine, eventueel cystoscopie, RX (MRI) borsten, gynecologische nazicht en CA 125 bij vrouwen, PSA (> 40 jaar), betaHCG en alfafoetoproteine bij mannen, eventueel echo scrotum - Inguinale AP: Proctologisch nazicht. CA125 en gynecologische nazicht bij vrouwen, PSA bij mannen > 40 jaar - Levermetastasen: Coloscopie, gastroscopie, CA19.9, alfafoetoproteine. RX (MRI) borsten bij vrouwen - Botmetastasen: RX (MRI) borsten bij vrouwen, PSA bij mannen skeletscintigrafie zo geen PET-scan gebeurd, RX of MRI van pijnlijke/ gewichtsdragende botlocaties. - Hersenmetastasen: RX (MRI) borsten bij vrouwen 1.2.2 Spinocellulair carcinoma - Cervicale/supraclaviculaire AP: zie Head en Neck primary unknown - Axillaire AP: CT Thorax zo nog niet gebeurd - Inguinale AP: klinisch onderzoek van penis, scrotum, anus en gynaecologische organen, anale endoscopie, cystoscopie op indicatie - Bot: skeletscintigrafie. RX/MRI van pijlijke laesies en/of gewichtsdragende zones 1.2.3 Neuro-endocriene tumoren - Octreotidescan 7.14. Primary unknown carcinoma 2. TNM Classificatie - N1: metastase in één enkele ipsilaterale lymfeklier, 3cm in grootste diameter - N2a: metastase in één enkele ipsilaterale lymfeklier > 3cm en 6cm in grootste diameter - N2b: multipele ipsilaterale lymfeklieren, allemaal 6cm in grootste diameter - N2c: lymfekliermetastasen in bilaterale of contralaterale klieren, allemaal 6cm in grootste diameter - N3: lymfekliermetastase > 6cm 3. Behandeling 3.1. Gelokaliseerde ziekte 3.1.1 Adenocarcinoma of niet gespecifieerd carcinoma - Head en Neck, supraclaviculaire AP: zie Head en Neck primary unknown - Axillaire AP: te behandelen zoals primair borstcarcinoma bij vrouwen. Bij mannen okselevidement. Overweeg RT of chemo op klinische indicatie - Mediastinale localisatie: o < 40 j: behandelen als poor risk kiemceltumor bij mannen behandelen als ovariële kiemceltumor bij vrouwen zo tussen 40 en 50 j eventueel behandelen als kleincellig longca o > 50j: behandelen als kleincellig longca - Longnoduli: overweeg resectie of SRS, eventueel chemotherapie - Pleuravocht: zo ER/PR positief of verhoogd CA15.3, behandelen als borstca. Anders chemotherapie. - Peritoneale lokalisatie: zo geen levermetastasen en APO compatibel, behandelen als ovariumca. Anders chemotherapie. - Retroperitoneale massa: zo geen kiemcelhistologie: heelkunde en/of radiotherapie. Chemotherapie. - Inguinale AP: uni – of bilateraal klierevidement +/- radiotherapie +/- chemotherapie - Lever: resectie zo mogelijk +/- chemotherapie. Anders chemotherapie of locoregionale behandeling - Bot: heelkunde igv fractuurrisico + RT of RT alleen - Hersenen: zie Neurologische Oncologie 3.1.2 Spinocellulair epithelioma - Head en Neck, supraclaviculaire AP: zie Head en Neck primary unknown - Axillair: okselevidement +/- radiotherapie +/- chemotherapie - Mediastinaal: behandelen als NSCLC - Longnoduli/pleuravocht: chemotherapie - Inguinale AP: uni – of bilateraal klierevidement +/- radiotherapie +/- chemotherapie - Bot: heelkunde zo symptomatisch of fractuurrisico + RT of RT alleen - Hersenen: zie Neurologische Oncologie 3.2. Gemetastaseerde ziekte 3.2.1 Adenocarcinoma of niet gespecifieerd carcinoma - Chemotherapie - Hormonale therapie zo endocrien responsief/argumenten voor prostaatca - Behandelen als gemetastaseerde kiemceltumor bij jonge mannen - Best supportive care 3.2.2 Spinocellulair epithelioma - Chemotherapie - Best supportive care Hfdst. 7.5.10. – Pg. 2.
0.994202
5,881
<urn:uuid:bf97de20-f306-47b5-8d9c-21706e8026ae>
VEILIGHEIDSINFORMATIEBLAD Heraklith® Overeenkomstig Verordening (EU) NR 1907/2006 zoals gewijzigd., Verordening(EU) Nr. 2015/830 van de Commissie van 28 mei 2015. RUBRIEK 1: Identificatie van de stof of het mengsel en van de vennootschap/onderneming 1.1. Productidentificatie Productnaam Heraklith® Product nummer KI_DP_401 1.2. Relevant geïdentificeerd gebruik van de stof of het mengsel en ontraden gebruik Geïdentificeerd gebruik Thermische isolatie 1.3. Details betreffende de verstrekker van het veiligheidsinformatieblad Leverancier Knauf Insulation Am Bahnhof 97346 Iphofen Germany +32 4 379 02 31 www.knaufinsulation.com [email protected] Regio: Nederland Contact voor dit land Philippe Corteil Tel: +32 47 66 66326 [email protected] 1.4. Telefoonnummer voor noodgevallen Telefoonnummer voor noodgevallen Tel: +32 47 66 66326 (Maandag - Vrijdag, 08:00 hrs - 17:00 hrs) RUBRIEK 2: Identificatie van de gevaren 2.1. Indeling van de stof of het mengsel Indeling (EC 1272/2008) Fysische gevaren Niet Ingedeeld Gezondheidsgevaren Niet Ingedeeld Milieugevaren Niet Ingedeeld 2.2. Etiketteringselementen Gevarenaanduiding NC Niet Ingedeeld 2.3. Andere gevaren Specifieke gevaren Niet van toepassing. RUBRIEK 3: Samenstelling en informatie over de bestanddelen 3.2. Mengsels Gebonden aan een op mineralen gebaseerd, behandeld bindmiddel CAS-nummer: — Indeling Niet Ingedeeld Houtvezels CAS-nummer: — Ingrediënt aantekeningen:(1a) Indeling Niet Ingedeeld De volledige tekst voor alle R-zinnen en gevarenzinnen wordt weergegeven in Sectie 16. Ingrediënt aantekeningen (1a) Houtwol - een niet gevaarlijk ingrediënt CAS: Chemical Abstracts Service. Andere informatie Mogelijke bekledingsmaterialen: n.v.t. Heraklith® REACH registratienummer: niet van toepassing. RUBRIEK 4: Eerstehulpmaatregelen 4.1. Beschrijving van de eerstehulpmaatregelen Inademing Niet van toepassing. Inslikken Niet van toepassing. Huidcontact Niet van toepassing. Oogcontact Grondig met water spoelen 4.2. Belangrijkste acute en uitgestelde symptomen en effecten Algemene informatie Geen. 4.3. Vermelding van de vereiste onmiddellijke medische verzorging en speciale behandeling Algemene informatie Indien zich een slechte reactie of ongemak voordoet, win dan professioneel medisch advies in 2/9 65 - 80% 20 - 35% RUBRIEK 5: Brandbestrijdingsmaatregelen 5.1. Blusmiddelen Geschikte blusmiddelen Water, schuim, kooldioxide (CO2) en droog poeder. 5.2. Speciale gevaren die door de stof of het mengsel worden veroorzaakt Algemene informatie Sommige verpakkingsmaterialen of afdekkingen kunnen brandbaar zijn. Verbrandingsproducten van product en verpakking - kooldioxide, koolmonoxide en enkele spoorgassen zoals ammoniak, stikstofoxiden en vluchtige organische stoffen. 5.3. Advies voor brandweerlieden Algemene informatie Bij grote branden in slecht geventileerde ruimtes met verpakkingsmaterialen kan ademhalingsbescherming/-apparatuur nodig zijn. RUBRIEK 6: Maatregelen bij het accidenteel vrijkomen van de stof of het mengsel 6.1. Persoonlijke voorzorgsmaatregelen, beschermingsmiddelen en noodprocedures Persoonlijke voorzorgsmaatregelen In het geval van aanwezigheid van hoge concentraties stof, dient dezelfde persoonlijke- beschermingsuitrusting te worden gebruikt als in sectie 8. 6.2. Milieuvoorzorgsmaatregelen Milieuvoorzorgsmaatregelen Niet relevant. 6.3. Insluitings- en reinigingsmethoden en -materiaal Reinigingsmethoden Stofzuig of bevochtig met waterspray alvorens te borstelen, om te vermijden dat stof gaat dwarrelen. 6.4. Verwijzing naar andere rubrieken Verwijzing naar andere Voor persoonlijke bescherming, zie Sectie 8. Voor afvalverwijdering, zie rubriek 13. rubrieken RUBRIEK 7: Hantering en opslag 7.1. Voorzorgsmaatregelen voor het veilig hanteren van de stof of het mengsel Voorzorgen voor gebruik Snijd met behulp van een tafelzaag, handzaag of cirkelzaag. Werk steeds met een beveiligingsstop, geleider en afzuigsysteem om geschikte ventilatie van de werkplaats te verzekeren. 7.2. Voorwaarden voor een veilige opslag, met inbegrip van incompatibele producten Opslag voorzorgsmaatregelen Panelen moeten plat en stabiel opgeborgen worden in een droge, schoon geveegde kamer om ze tegen vochtigheid, vuil en stof te beschermen. Geleverd op pallets, verpakt met een beschermde kartonnen afdekking, hoekbescherming, folie en fixeerstrepen. Chemisch op elkaar inwerkende materialen Geen specifieke stof of groep stoffen zal waarschijnlijk zodanig met het product reageren dat een gevaarlijke situatie ontstaat. 7.3. Specifiek eindgebruik Specifiek eindgebruik Thermische isolatie 3/9 Heraklith® RUBRIEK 8: Maatregelen ter beheersing van blootstelling/persoonlijke bescherming 8.1. Controleparameters Grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling Houtvezels Raadpleeg de lokale wetgeving. Geen op Europees niveau, raadpleeg de richtlijnen en wetgeving van de lidstaten. 8.2. Maatregelen ter beheersing van blootstelling RUBRIEK 9: Fysische en chemische eigenschappen 9.1. Informatie over fysische en chemische basiseigenschappen Voorkomen Vaste stof. Plaat/paneel Kleur Beige, grijs of gekleurd Geur Niet van toepassing. Geurdrempelwaarde Geen gegevens beschikbaar. pH 8.5 - 10 (@ 1000g/l H2O, 25°C) Smeltpunt Niet van toepassing. Beginkookpunt en kooktraject Niet van toepassing. Vlampunt Niet van toepassing. Verdampingssnelheid Niet van toepassing. Ontvlambaarheid (vast, gas) B of A2 overeenkomstig DIN EN 13501 Bovenste/onderste ontvlambaarheids- of explosiegrenswaarden Niet van toepassing. Dampdichtheid Niet van toepassing. Relatieve dichtheid 350 - 700 kg/m3 Oplosbaarheid(heden) Niet van toepassing. Zelfontbrandingstemperatuur Niet van toepassing. Ontledingstemperatuur Niet van toepassing. Viscositeit Niet van toepassing. Ontploffingseigenschappen Niet van toepassing. Oxiderende eigenschappen Niet van toepassing. 9.2. Overige informatie Andere informatie Geen. RUBRIEK 10: Stabiliteit en reactiviteit 10.1. Reactiviteit Reactiviteit 10.2. Chemische stabiliteit Stabiliteit Bij meer dan 100 °C zal het product thermisch uiteenvallen 10.3. Mogelijke gevaarlijke reacties Mogelijkheid van gevaarlijke Geen bij normale gebruiksomstandigheden. reacties 10.4. Te vermijden omstandigheden Te vermijden omstandigheden Verwarming boven 100 °C 10.5. Chemisch op elkaar inwerkende materialen Te vermijden materialen Geen. 10.6. Gevaarlijke ontledingsproducten Gevaarlijke Geen bij normale gebruiksomstandigheden. Valt thermisch uiteen of vat vuur boven 100 °C ontledingsproducten RUBRIEK 11: Toxicologische informatie 11.1. Informatie over toxicologische effecten Toxicologische effecten Geen. Classificatie niet van toepassing op dit product. RUBRIEK 12: Ecologische informatie 12.1. Toxiciteit Toxiciteit Dit product is niet ecotoxisch voor lucht, water of bodem door ontleding. 12.2. Persistentie en afbreekbaarheid Persistentie en afbreekbaarheid Niet relevant. 12.3. Bioaccumulatie Bioaccumulatiepotentieel Geen biologische accumulatie. 12.4. Mobiliteit in de bodem Mobiliteit Niet relevant. 12.5. Resultaten van PBT- en zPzB-beoordeling Resultaten van een PBT- en Niet relevant. zPzB-beoordeling 12.6. Andere schadelijke effecten Andere nadelige effecten Geen bekend. Geen. Heraklith® RUBRIEK 13: Instructies voor verwijdering 13.1. Afvalverwerkingsmethoden Algemene informatie [17 01 07] Afval codes moeten door de gebruiker worden toegekend, bij voorkeur in overleg met de afvalverwerkende autoriteiten. De residu's zijn in een fijn verdeelde vorm zoals structurele materialen bij het composteren Verwijderingsmethoden Afvoer in overeenstemming met regelgeving en procedures die van kracht zijn in het land waar het wordt gebruikt of afgevoerd. RUBRIEK 14: Informatie met betrekking tot het vervoer Algemeen Het product wordt niet genoemd door internationale regelgeving inzake het vervoer van gevaarlijke goederen(IMDG, IATA, ADR/RID). 14.1. VN-nummer Niet van toepassing. 14.2. Juiste ladingnaam overeenkomstig de modelreglementen van de VN Niet van toepassing. 14.3. Transportgevarenklasse(n) Niet van toepassing. 14.4. Verpakkingsgroep Niet van toepassing. 14.5. Milieugevaren Milieugevaarlijke stof/mariene verontreinigende stof Nee. 14.6. Bijzondere voorzorgen voor de gebruiker Geen bekend. 14.7. Vervoer in bulk overeenkomstig bijlage II bij Marpol en de IBC-code Vervoer in bulk overeenkomstig bijlage II bij MARPOL 73/78 en de IBCcode Niet relevant. 7/9 Heraklith® RUBRIEK 15: Regelgeving 15.1. Specifieke veiligheids-, gezondheids- en milieureglementen en -wetgeving voor de stof of het mengsel EU wetgeving Verordening (EG) nr. 1907/ 2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) (zoals gewijzigd). Verordening(EU) Nr. 2015/830 van de Commissie van 28 mei 2015. Verordening(EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling , etikettering en verpakking van stoffen en mengsels (zoals gewijzigd). De Europese Verordening inzake Chemische stoffen nr. 1907/2006, Registratie, Evaluatie, Autorisatie van Chemische stoffen (REACH), van kracht zijnde sinds 1 juni 2007, vereist het verstrekken van veiligheidsgegevensbladen (SDS) voor gevaarlijke stoffen en mengsels/preparaten. Heraklith®-producten (panelen, platen) zijn gedefinieerd als artikelen onder REACH; dientengevolge is een veiligheidsblad voor deze producten geen wettelijke vereiste. Overeenkomstig de industriële praktijk en vrijwillig engagement heeft Heraklith® besloten verder te gaan met het aanbieden van de geschikte informatie aan zijn klanten met het oog op het verzekeren van veilig hanteren en gebruiken van houtwol gedurende de gehele levensduur van het product. 15.2. Chemischeveiligheidsbeoordeling Niet relevant. RUBRIEK 16: Overige informatie Afkortingen en acroniemen die in het veiligheidsinformatieblad worden gebruikt ATE: Acute toxiciteitsschattingen. ADR: Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg. CAS: Chemical Abstracts Service. IARC: International Agency for Research on Cancer. IATA: Internationale Luchtvervoersvereniging. IMDG: International Maritime Dangerous Goods. MARPOL 73/78: Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 1973, gewijzigd bij het Protocol van 1978. PBT: Persistente, Bioaccumulerende en Toxische stof. REACH: Registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (EG) Nr 1907/2006. RID: Regulations concerning the International Carriage of Dangerous Goods by Rail. VN: Verenigde Nasies. zPzB: Zeer Persistent en Zeer Bioaccumulerend. Algemene informatie Heraklith® is een geregistreerd handelsmerk van Knauf Insulation Meer informatie kan worden verkregen bij: www.heraklith.com Further product information can be obtained from [email protected] Herzieningsopmerkingen Nieuw documentformaat Datum herziening 28-9-2016 Herziening 4.0 Datum van vervanging 8-6-2015 VIB nummer 4531 Productfamilies Fibralith CB, Fibralith Arme, Heraklith Agro, Heraklith C, Heraklith Industry, Heraklith Micro/Plano Dit veiligheidsgegevensblad/productgegevensblad bevat geen beoordeling van de werkplek. De informatie die dit document bevat, vertegenwoordigt de stand van onze kennis met betrekking tot dit product op de datum van uitgifte van het document. De aandacht van de gebruikers wordt gevraagd voor de mogelijke risico's die worden genomen wanneer het product wordt gebruikt voor andere toepassingen dan die waarvoor het is ontworpen.
0.829515
259
<urn:uuid:53515bf0-6c69-4e8d-9a53-03bf871ffe46>
Privacyverklaring BSR Jochem Alink Versie augustus 2019. Bedankt voor je bezoek aan mijn website www.jochemalink.com. Helderheid vind ik belangrijk. Zowel in het online en/of telefonisch contact als tijdens de behandelingen in de praktijk. Als onderneming ben ik verplicht je te informeren over de omgang met je persoonsgegevens. Wat ermee gebeurt, met welk doel, en hoe ze worden bewaard en beveiligd. Dat staat verwoord in deze Privacyverklaring. Deze dient beknopt, transparant, begrijpelijk en gemakkelijk toegankelijk te zijn. Je gegevens worden zorgvuldig, vertrouwelijk en respectvol behandeld. Online gegevens Bij nadere interesse voor een van de diensten aangeboden op de website meld je je aan via het contact-formulier of het terugbel-formulier. Daarbij laat je online sporen na en/of persoonlijke gegevens achter. Dat vraagt om bewust informeren en beveiligen. Als je je aanmeldt voor de nieuwsbrief gebruik ik je gegevens alleen voor dat doel. Als je een gesprek of behandeling aanvraagt via de button naar het contactformulier, gebruik ik je e-mailadres of telefoonnummer om contact met je op te nemen. De persoonlijke toelichting die je er eventueel bij vermeldt, verlaat mijn mailbox niet. Over dat alles hieronder in detail meer. Over welke persoonsgegevens gaat het precies? Doordat je de website bezoekt, een contactformulier invult, en/of gebruik maakt van de diensten van 'BSR Jochem Alink', worden je persoonsgegevens verwerkt: voor- en achternaam, adresgegevens, telefoonnummer, e-mailadres, IP-adres (het adres vanaf waar de website is bezocht, oftewel de gebruikte internetverbinding) en gegevens over je activiteiten op de website. Waarom worden de gegevens opgevraagd? Om contact met je op te nemen en om de dienstverlening te kunnen uitvoeren. Ik gebruik je naam en contactgegevens logischerwijs om contact te onderhouden en je te informeren over relevante, aan de behandeling gerelateerde zaken. De relevante informatie die tijdens de behandeling naar voren komt inclusief alle nodige support buiten de sessies om, en alle informatie die je per mail deelt, sla ik zorgvuldig op. Telefonisch gedeelde informatie wordt niet schriftelijk vastgelegd. Je gegevens kunnen tevens worden verwerkt om nieuwsbrieven te versturen of je anderszins te informeren over mijn bedrijfsactiviteiten, en om bezoekersgedrag te analyseren ter verbetering van de website. Wat gebeurt er niet met je gegevens? Je gegevens worden niet verkocht aan anderen. Ze worden ook niet gebruikt om uitgebreide bezoekersprofielen samen te stellen, noch voor besluitvorming op basis van geautomatiseerde verwerkingen (dat wil zeggen, door computerprogramma's of -systemen zonder tussenkomst van een mens). Worden je gegevens met derden gedeeld? Ja, uitsluitend als dat noodzakelijk is vanwege een wettelijke verplichting of een gerechtvaardigd belang zoals redelijke bedrijfsuitoefening: – bank, vanwege de verwerking van betalingen – belastingadviseur, vanwege inzage in facturen met adresgegevens – websitehoster, voor de opslag van gegevens uit contactformulieren – nieuwsbriefsoftware, voor de digitale nieuwsbrief – Google Analytics, voor de analyse van bezoekgegevens website Met deze 'verwerkers' zijn verwerkersovereenkomsten gesloten. Nieuwsbrief Onderaan iedere nieuwsbrief vind je de mogelijkheid om je gegevens aan te passen of om je af te melden. Wat gebeurt er terwijl je op mijn website surft? Technische en functionele cookies worden gebruikt om mijn website naar behoren te laten werken en het gebruiksgemak te garanderen. Daarnaast worden via Google Analytics algemene bezoekgegevens bijgehouden, waaronder het IP-adres. Cookies – laat ze voor je werken Een cookie is een klein en eenvoudig tekstbestand dat bij het eerste bezoek aan een website wordt opgeslagen op je computer of mobiele apparaat. Via de instellingen van je internetbrowser kun je je afmelden voor cookies (niet meer opslaan), alle eerder opgeslagen informatie verwijderen, en een melding laten geven bij verzending van een cookie. Let er wel even op dat sommige websites minder goed kunnen functioneren als je alle cookies uitschakelt. Google Analytics – op privacy-vriendelijke wijze Daarmee wordt bezoek- en klikgedrag op de website geanalyseerd. Die informatie wordt door Google opgeslagen op servers in de Verenigde Staten en verwerkt in rapporten over het functioneren van de website. Op de websites van Google en Google Analytics vind je hun privacybeleid met meer informatie. Dit verzamelen van gegevens gebeurt op een privacy-vriendelijke manier; het unieke klantgedeelte van het IP-adres heb ik geanonimiseerd, 'gegevens delen' is uitgezet, en er wordt geen gebruik gemaakt van een combinatie van andere Google-diensten met Google Analytics. Google kan deze informatie aan derden verschaffen indien Google hiertoe wettelijk wordt verplicht, of voor zover deze derden de informatie namens Google verwerken. Hier heb ik geen invloed op. Je gegevens zijn goed beveiligd Ik neem de bescherming van je gegevens serieus. Je gegevens worden niet online opgeslagen ('in the cloud'), mijn computer is met passende en doelmatige technische maatregelen beveiligd, en de website maakt gebruik van een betrouwbaar SSL-certificaat. Een SSL-verbinding kun je herkennen aan het slotje en het woord 'veilig' voor de url. Hoe lang blijven je gegevens bewaard? Net zoals elke ondernemer ben ik wettelijk verplicht mijn administratie, inclusief facturen met adresgegevens, 15 jaar te bewaren. Gegevens om een goede behandeling uit te kunnen voeren Om een goede behandeling uit te kunnen voeren is het noodzakelijk dat ik, als jouw behandelaar, een dossier aanleg. Jouw dossier bevat aantekeningen over je gezondheidstoestand en gegevens over de uitgevoerde behandelingen. Jouw persoonsgegevens worden gebruikt om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen van je gezondheidstoestand. Op basis van deze gegevens worden de behandelingen uitgevoerd. Ik doe mijn uiterste best om jouw privacy te waarborgen. Dit betekent onder meer dat ik: - zorgvuldig omga met de gegevens die je mij verstrekt, - als enige toegang heb tot je gegevens, - er zorg voor draag dat onbevoegden geen toegang hebben tot jouw gegevens, - niet meer persoonsgegevens verwerk dan noodzakelijk voor het uitvoeren van de behandelingen en het uitvoeren van de financiële administratie, - de bijzondere persoonsgegevens (betreffende je gezondheid) schriftelijk (op een klantenkaart) bewaar. Ik er zorg voor draag dat deze persoonsgegevens afdoende beveiligd worden. De gegevens uit jouw dossier kunnen ook nog voor de volgende doeleinden gebruikt worden: - Om andere zorgverleners te informeren, bijvoorbeeld als de therapie is afgerond of bij een verwijzing naar een andere behandelaar. Dit gebeurt alleen met jouw expliciete toestemming. - Voor het gebruik van waarneming, tijdens mijn afwezigheid. - Voor het opstellen van een factuur. Slechts een klein deel van de gegevens uit jouw dossier wordt gebruikt voor de financiële administratie. Deze gegevens worden digitaal verwerkt en bewaard op een beveiligde computer met up-to-date software. - Jouw naam en mailadres kunnen gebruikt worden bij het verzenden van een nieuwsbrief. Dit gebeurt alleen wanneer je hier vooraf toestemming voor hebt gegeven. - Ik gebruik jouw gegevens om je te kunnen bellen of mailen indien dit nodig is om onze dienstverlening uit te kunnen voeren. - Ik verwerk ook persoonsgegevens als ik hier wettelijk toe verplicht ben, zoals gegevens die ik nodig heb voor de belastingaangifte. Hieronder vind je een overzicht van de persoons en medische gegevens die ik verwerk: * Voor- en achternaam * Operaties en fracturen * Geslacht * Geboortedatum * Adresgegevens * Telefoonnummer * Ongevallen en blessures * Medicatie en supplementen * Klachten * Cyclus en slaappatroon * E-mailadres * Beroep Als er partijen zijn die mogelijk toegang kunnen hebben tot opgeslagen persoonsgegevens dan heb ik daar schriftelijke afspraken mee gemaakt. De gegevens in het klantendossier dienen op grond van de AVG 15 jaar bewaard te blijven. Als ik vanwege een andere reden gebruik wil maken van jouw gegevens, dan zal ik je eerst informeren en expliciet om toestemming vragen. Klopt er iets niet, wil je je gegevens inkijken of laten verwijderen? Neem contact op en ik maak het voor je in orde. Mocht je er aanleiding toe zien, dan kun je bezwaar maken tegen de verwerking van je persoonsgegevens en/of een klacht indienen bij de Nederlandse Autoriteit Persoonsgegevens. Heb je tips, vragen of andere feedback? Neem ook dan contact op via: BSR Jochem Alink Jachtlaan 15 | 3721 CA | Bilthoven KvK: 61747785 AGB-code: 90059517 BSRAN: lidmaatschap nummer 106 Website: www.jochemalink.com E-mailadres: [email protected] Tel: +31 6 12481418 Dank voor het lezen. Met hartelijke groet, Jochem Alink, Eigenaar BSR Jochem Alink
0.942325
1,457
<urn:uuid:1fbe97ff-62e5-4450-a8af-6e2f5f87f34a>
NAASTEN GEZOCHT VOOR ONDERZOEK NAAR ONDERSTEUNINGSBEHOEFTEN (UPDATE: REACTIETERMIJN IS GESLOTEN) Posted on 15 november 2023 by Ana Karadarevic Gezocht: deelnemers aan een onderzoek over ondersteuningsbehoeften van naasten die zorgen voor iemand met een levenslange en levensbrede zorgvraag. Category: Zorg Tags: Mantelzorg, ondersteuning, Zorg Page: 1 Iedereen doet mee Uit de interviews komen aanknopingspunten voor professionals en beleidsmakers. Voor hen is het belangrijk om te weten wat nodig is om de ondersteuning voor mensen in de situatie van zorgende naasten te verbeteren. Voorwaarden voor deelname Het interview wordt afgenomen via telefoon of videogesprek en duurt maximaal 50 minuten. De onderzoekers van Ecorys stellen vragen rondom de zorg voor de persoon met een beperking, en hoe de naaste hierin ondersteund wil of kan worden. Aanmelden voor een interview kan tot 1 december, de gesprekken vinden plaats in november en december. Ecorys stelt voorwaarden voor deelname aan het onderzoek. Zo is de mantelzorger tussen de 24-65 jaar en zorgt diegene gemiddeld meer dan 8 uur per week voor iemand. Degene voor wie gezorgd wordt, heeft een beperking die niet over gaat (zoals een fysieke beperking, autisme of nietaangeboren hersenletsel) en woont niet in een instelling (diegene woont bijvoorbeeld bij u thuis of zelfstandig). Alle voorwaarden en meer info zijn te vinden in de bijlage onder dit bericht. Aanmelden kan hier. Page: 2 Iedereen doet mee reactietermijn is gesloten) https://iederin.nl/naasten-gezocht-voor-onderzoek-naar-ondersteuningsbehoeften/ Page: 3
0.862081
638
End of preview. Expand in Data Studio

Dataset Card for Finepdf2Medical.Nl

This dataset was created by: [Author]

The source language: [Source Language]

The original data source: [Original Data Source]

Data description

Trained classifier on OSCAR documents, labeled with GPT4.1-mini as medical/non-medical. Applied to Finepdf Dutch. With stricter threshold of 0.75 and term inclusion/exclusion list

Acknowledgement

This is part of the DT4H project with attribution [Cite the paper].

Doi and reference

[DOI and reference to the source paper/s]

Downloads last month
69